ECLI:NL:CRVB:2024:1120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en afwijzing beroep op gelijkheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 16 juni 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de beëindiging van de uitkering voldoende zijn onderbouwd. Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden beperkt en zich vooral gericht op de medische beoordeling en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. Tevens is het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat appellant niet onder de nieuwe regeling valt die geldt voor 60-plussers. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.