ECLI:NL:RBAMS:2024:4302

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
23/2998
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-vervolguitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn loongerelateerde WGA-uitkering per 8 november 2021 beoordeeld. Eiser, een 65-jarige man, had zich ziekgemeld in 2017 en ontving een WIA-uitkering. De rechtbank behandelt de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct is vastgesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, maar de rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat eiser in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van verweerder voldoen aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat er geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast wordt er een verzoek om schadevergoeding behandeld wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn en kent eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. Wolter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem met ingang van 8 november 2021 toegekende WGA-vervolguitkering.
Met het primaire besluit van 14 september 2021 heeft verweerder eisers loongerelateerde WGA-uitkering per 8 november 2021 beëindigd en per die datum een vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% toegekend. Met het bestreden besluit van
19 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 44,04%. Eiser blijft ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [dochter van eiser] (de dochter van eiser) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

1.1.
Eiser is een nu 65-jarige man. Hij heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 40,69 uur per week. Op 10 november 2017 heeft hij zich ziekgemeld voor dit werk. Eiser heeft de volledige wachttijd van 104 weken doorlopen en hierna een WIA-uitkering aangevraagd. Per 8 november 2019 is aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,06%. Op 17 augustus 2021 heeft eiser aangegeven dat zijn klachten per 27 juli 2021 zijn toegenomen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 8 november 2021 beëindigd en eiser per die datum een WGA-vervolguitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Nadat eiser een bezwaarschrift had ingediend heeft verweerder de primaire verzekeringsarts en arbeidsdeskundige laten rapporteren, omdat de laatste medische beoordeling per 8 november 2021 niet actueel was. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eisers belastbaarheid op zowel 27 juli 2021 als op 8 november 2021 niet is gewijzigd. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vervolgens vastgesteld op 40,42%. Verweerder heeft dit gewijzigde standpunt aan eiser kenbaar gemaakt in een voornemen wijzigingsbeslissing van 12 juli 2022. Daarin heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Eiser heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierna geconcludeerd dat er aanleiding is om af te wijken van het eerdere verzekeringsgeneeskundige standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aantal aanvullende beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 april 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft (een aantal van) de eerder geselecteerde functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. Vervolgens heeft hij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser per
8 november 2021 44,04% arbeidsongeschikt. Eiser blijft daarmee ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 8 november 2021 juist heeft vastgesteld. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
2.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiser door verweerder gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geacht. Hoewel partijen van mening verschillen over de mate van arbeidsongeschiktheid, erkent verweerder uitdrukkelijk dat eiser gezondheidsklachten heeft en heeft verweerder daarvoor ook eerder al beperkingen aangenomen. Ook de rechtbank twijfelt er niet aan dat eiser belemmerende gezondheidsklachten ervaart. De dochter van eiser heeft de medische situatie van haar vader op de zitting uitgebreid en duidelijk toegelicht. Uit het dossier wordt ook duidelijk dat eiser in zijn leven hard heeft gewerkt. Dat is echter niet genoeg voor de conclusie dat hij recht heeft op een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering, ook al voelt die conclusie voor hem juist logisch aan. In de arbeidsongeschiktheidswetgeving gaat het om de vraag of medisch en objectief bezien iemand nog bepaalde werkzaamheden kan verrichten.
2.3.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig tot stand gekomen?
3.1.
Eiser voert aan dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is geweest. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij rond de datum in geding (forse) klachten ervaarde vanwege de gevolgen van een eerdere covidinfectie. Door de coronamaatregelen is hij niet fysiek gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser wijst op een artikel van EenVandaag [1] waaruit volgens hem blijkt dat verweerder in een aantal gevallen bij longcovidklachten onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts op 7 juni 2022 eiser heeft gezien op een fysiek spreekuur. Verder heeft de verzekeringsarts de dossiergegevens van eiser bestudeerd. De rechtbank ziet verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser via beeldbellen heeft gesproken op een hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de nieuwe medische informatie van de cardioloog en longarts betrokken in zijn beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voor zover eiser heeft gesteld dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, volgt de rechtbank hem daarin niet. Het door eiser ingebrachte artikel is een algemeen artikel en is niet zonder meer van toepassing op de specifieke situatie van eiser. De onderzoekers uit het artikel hebben daarbij ook vermeld dat de bevindingen niet een op een in andere dossiers kunnen worden overgenomen. De rechtbank acht het onderzoek van de verzekeringsartsen in dit geval zorgvuldig. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Heeft verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld?
4.1.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2022 een nieuwe tijdelijke maatregel ingevoerd voor de 60-plussers die wachten op de beoordeling van hun WIA-aanvraag. Deze maatregel houdt in dat 60-plussers binnen de periode tussen
1 oktober 2022 en 1 januari 2024 mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een vereenvoudigde beoordeling, waarbij zij fictief in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% blijven ingedeeld.
4.2.
Eiser voert aan dat sprake is van een ongelijke situatie. De maatregel is tijdens de bezwaarfase ingevoerd en eiser was op dat moment ook een 60-plusser. Eiser vindt het oneerlijk dat andere 60-plussers met – in zijn ogen – mindere klachten wel met een vereenvoudigde beoordeling volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard en hij niet.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van eiser niet. De rechtbank overweegt daartoe dat de minister de keuze heeft gemaakt om de doelgroep die gebruik kan maken van de vereenvoudigde claimbeoordeling af te bakenen tot 60-plussers die tussen 1 oktober 2022 en 31 december 2023 het eind van de wachttijd bereiken. [2] Met de Kamerbrief van 6 oktober 2023 is deze maatregel verlengd tot en met 31 december 2024. [3] Verweerder heeft in overeenstemming hiermee de 60-plusmaatregel bij eiser niet toegepast. In het geval van eiser is namelijk geen sprake van het bereiken van het eind van de wachttijd in de periode tussen 1 oktober 2022 en 31 december 2024 [4] . De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat verweerder de 60-plusmaatregel verkeerd heeft toegepast.
Is de medische beoordeling concludent?
5.1.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Subsidiair voert eiser aan dat hij in ieder geval meer dan 44,04% arbeidsongeschikt is. Eiser voert daarbij in het bijzonder aan dat verweerder ten onrechte geen verdere urenbeperking heeft aangenomen. Eiser heeft twee corona-infecties gehad. Daarnaast heeft hij chronische hartklachten. Als gevolg van zijn klachten is eiser snel kortademig en vermoeid bij fysieke belasting en inspanning. Volgens eiser had verweerder vanuit energetische of preventieve redenen een urenbeperking aan moeten nemen.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij eiser geen sprake is van een aandoening die met belangrijke stoornissen van de energetische huishouding gepaard gaan. Evenmin is er sprake van een aandoening waarbij op voorhand
moet worden gesteld dat eiser minder uren inzetbaar zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft diverse (vergaande) beperkingen aangenomen waarmee rekening moet worden gehouden. Eiser is uitgesloten van zwaar fysiek werk waarbij hij onder meer veelvuldig moet tillen en dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser – indien rekening wordt gehouden met de functionele mogelijkheden van eiser – wel geschikt om acht uur op een dag te werken. De rechtbank ziet gelet op de medische informatie en wat eiser heeft aangevoerd, geen reden om daaraan te twijfelen.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling concludent?
6. De rechtbank stelt vast dat eiser geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak beperkt de rechtbank zich daarom tot een toetsing van de vraag of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 april 2023, is de rechtbank niet gebleken dat eiser de werkzaamheden die horen bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 12 april 2023 geduide functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij is ook van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep per geduide functie bij eventuele signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft toegelicht waarom de medische belastbaarheid van eiser in die functie niet wordt overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluit op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mocht baseren.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn?
7.1.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
7.2.
In deze zaak is het bezwaarschrift tegen het besluit van 14 september 2021 ontvangen op 6 december 2021 [5] . De rechtbank doet op 18 juli 2024 uitspraak, zodat de totale duur van de procedure iets meer dan twee jaar en zeven maanden heeft geduurd. Er is geen rechtvaardiging voor deze overschrijding van (ruim) zeven maanden. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting gesteld dat een hoorzitting in bezwaar enkele weken is uitgesteld vanwege zijn afwezigheid. De rechtbank verbindt hieraan geen gevolgen nu in het dossier hierover geen gedingstukken bevinden. Daarbij komt dat – ook in het geval dat de overschrijding voor enkele weken wordt toegerekend aan eiser – dat de redelijke termijn dan nog met minstens een half jaar is overschreden.
7.3.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift ruim zestien maanden geduurd; de beslissing op bezwaar dateert van 19 april 2023. Dit betekent dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn met afgerond tien maanden is overschreden. De rechtelijke fase heeft ongeveer een jaar en één maand geduurd. Van een overschrijding van de redelijke termijn bij de bestuursrechter is dus geen sprake. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.4.
Als een verzoek om schadevergoeding zoals hier aan de orde wordt toegewezen, dan moet in principe ook een veroordeling in de daarvoor gemaakte proceskosten plaatsvinden. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiser gemaakte proceskosten ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,25). [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond een jaar wordt een schadevergoeding toegekend van € 1.000,-, te betalen door verweerder. Verder wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser in verband met zijn verzoek om schadevergoeding, zoals weergegeven onder 7.4. Er bestaat aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser moet terugbetalen, omdat eiser het verzoek om een schadevergoeding voor schending van de redelijke termijn heeft gedaan voor 31 mei 2024. Het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 is gelet op rechtsoverweging 7.1.2. van dat arrest in dit geval niet van toepassing. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,- ;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het artikel van EenVandaag van 1 juli 2024, Erkenning van longcovid voor WIA-uitkering gaat vaak mis: 'Beoordeling bij driekwart van de patiënten onvoldoende'.
2.Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1171, p. 40.
3.Kamerstukken II, 2022/23, 26448, nr. 712.
4.Vergelijk ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1120.
5.Verweerder heeft in het bestreden besluit zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ontvankelijk is nu het besluit van 14 september 2021 niet per aangetekende post is gestuurd. Verweerder kan hierdoor de verzending niet aannemelijk maken.
6.Zie het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, rechtsoverweging 5.2.
7.Het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.