ECLI:NL:CRVB:2023:1989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering en nabetaling na vijf jaar
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant en de vraag of hij recht heeft op nabetaling over een periode van meer dan vijf jaar. Appellant, die sinds 1979 als buschauffeur werkte, had in 1982 een WAO-uitkering aangevraagd na ziekmelding. In 1984 heeft hij zelf verzocht om beëindiging van deze uitkering, omdat hij een eigen bedrijf was begonnen. In 2019 verzocht hij het Uwv om hem alsnog per 1 januari 1984 doorlopend arbeidsongeschikt te verklaren, wat het Uwv weigerde met het argument dat de nabetaling van de WAO-uitkering over de periode voor 6 november 2014 verjaard was. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de vijfjaarstermijn rechtvaardigden. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 1984 tot 1986 niet arbeidsongeschikt was, en zijn verzoek om nabetaling werd afgewezen. De Raad benadrukte dat financiële aanspraken op de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de beperking van de nabetaling tot vijf jaar niet onevenredig was en dat het beroep op artikel 1 van het EP bij het EVRM niet slaagde, omdat er geen sprake was van ontneming van een bestaand recht.