Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Subsidiair heeft het Uwv betoogd dat de vordering van appellant tot uitbetaling is verjaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), een verzoek ingediend om een betalingsverplichting van het Uwv over de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 oktober 2004 vast te stellen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen op grond van verjaring, omdat de termijn van vijf jaar na het einde van het tijdvak waarop het betalingsverzoek betrekking heeft, was verstreken. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de vordering van appellant niet opeisbaar was, omdat het Uwv de uitkering had geschorst en er geen intrekkingsbesluit was genomen. Hierdoor was er geen verjaringstermijn gaan lopen. De Raad benadrukte dat financiële aanspraken jegens de overheid na vijf jaar niet meer afdwingbaar zijn, maar dat dit niet betekent dat de schuld vervalt. De Raad concludeerde dat het Uwv het betalingsverzoek van appellant terecht had afgewezen, omdat de verjaringstermijn was verstreken. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van een redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn van vier jaar niet was overschreden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep.