In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant. De zaak betreft de ingangsdatum van de Wajong-uitkering en de toepassing van de vijfjarenregel. Appellant, geboren in 1969, had eerder een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontvangen, maar deze was in 1989 ingetrokken. In 2014 diende appellant een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die werd afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de Raad in 2018, waarin werd geoordeeld dat er nieuwe medische feiten waren, heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing stelde de Wajong-uitkering beschikbaar vanaf 29 september 2009, maar appellant was van mening dat hij recht had op uitbetaling vanaf de datum van intrekking van zijn AAW-uitkering in 1989.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv de Wajong-uitkering terecht heeft vastgesteld vanaf 29 september 2009, op basis van de rechtszekerheid en de vijfjarenregel. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van deze regel af te wijken. Appellant had geen recht op terugwerkende kracht van de uitkering tot 1989, omdat de wetgeving en de jurisprudentie dit niet toestonden. De Raad heeft het beroep van appellant tegen het eerste besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.575,-.