Uitspraak
20 3608 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.De bijstand is op verzoek van appellant op 31 oktober 2018 beëindigd.
.Een nietopeisbare vordering levert bij uitbetaling naderhand verkregen middelen op als bedoeld in artikel 31 van de PW en artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW. Dit betekent dat appellant op 24 september 2015 een aanspraak had, waarover hij op dat moment feitelijk nog niet kon beschikken. De mogelijkheid dat de langstlevende, in dit geval moeder, het vermogen geheel opmaakt, betekent niet dat er geen aanspraak was. Als bij het overlijden van de tweede ouder de nalatenschap geen positief saldo heeft en de vordering van de bijstandsgerechtigde erfgenaam daaruit niet betaald kan worden, zal er ook niet teruggevorderd kunnen worden omdat dan geen middelen naderhand worden verkregen.
.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 januari 2020 voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft;
- herroept de besluiten van 11 en 31 oktober 2019 in zoverre en stelt de terugvordering vast op € 21.086,80 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 januari 2020;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.897,50;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 179,- vergoedt.