In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Appellante ontving sinds 21 november 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na het overlijden van haar vader op 24 oktober 2014, heeft zij in 2017 een erfenis ontvangen. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 40.393,08 teruggevorderd, omdat appellante over een periode waarover bijstand was verleend, later middelen had ontvangen. Appellante stelde dat het college onterecht had gehandeld door de bijstand terug te vorderen, omdat zij op basis van eerdere informatie van het college had vertrouwd dat er geen terugvordering zou plaatsvinden. De Raad oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door het college en dat het algemeen belang zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van appellante. De Raad oordeelde echter wel dat het college de kosten van bezwaar moest vergoeden, omdat de intrekking van de bijstand onrechtmatig was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante in totaal € 4.060,-.