ECLI:NL:CRVB:2014:2015
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met erfdeel en vergoeding van kosten in bezwaar
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer aan appellante, die sinds 2 februari 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving een erfenis van haar ouders, waarvan zij melding maakte in december 2010. Het college heeft de bijstand over de periode van 2 februari 2007 tot 10 mei 2011 herzien en een bedrag van € 22.465,76 teruggevorderd. Appellante ging in bezwaar, maar het college verklaarde het bezwaar gegrond, zonder vergoeding van de kosten in bezwaar toe te kennen. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren, omdat het college ter zitting van de rechtbank had erkend dat het de kosten van bezwaar had moeten vergoeden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet had aangetoond dat de kosten van bijstand niet onterecht waren betaald, en dat de terugvordering niet kon plaatsvinden voordat appellante daadwerkelijk over haar erfdeel kon beschikken. De Raad oordeelde dat de aanspraken op het erfdeel pas konden worden teruggevorderd na het overlijden van beide ouders, en dat het college niet had aangetoond dat de omvang van het erfdeel in de te beoordelen periode was vastgesteld.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond. Het college werd opgedragen de gemaakte kosten in bezwaar te vergoeden, en de proceskosten van appellante werden begroot op € 1.997,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 juni 2014.