In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van diverse aanvragen om bijzondere bijstand door appellant. De aanvragen betroffen kosten voor een wasmachine, wasdroger, televisie, gordijnen, verlichting, meubilair, een vloer, een keukenblad, een personal computer en een printer/kopieerapparaat. De Raad oordeelde dat de kosten voor de wasdroger, televisie en printer niet noodzakelijk waren, terwijl de kosten voor de wasmachine, gordijnen en verlichting wel als noodzakelijk werden erkend. Echter, appellant kon niet aantonen dat hij deze kosten niet uit zijn inkomen kon betalen door bijzondere omstandigheden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzingen van de aanvragen door het Drechtstedenbestuur terecht waren. De Raad benadrukte dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te reserveren voor de kosten, ondanks zijn schulden en andere uitgaven. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraken moesten worden bevestigd, met verbetering van gronden, en dat het bestuur in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld.