ECLI:NL:CRVB:2022:1953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene. Betrokkene, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, was sinds 19 februari 2016 ziek en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde zijn uitkering per 20 maart 2017, omdat betrokkene in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Betrokkene ging hiertegen in beroep, waarbij hij stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat er sprake was van excessief ziekteverzuim.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van excessief ziekteverzuim. De deskundige had vastgesteld dat betrokkene gemiddeld vier grote aanvallen per maand had, wat leidde tot een verzuimpercentage van 26%. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet persoonsgebonden waren en dat een werkgever voor adequate vervanging kon zorgen.
Daarnaast heeft betrokkene verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met 18 maanden was overschreden en kende schadevergoeding toe aan betrokkene, waarbij de Staat en het Uwv ieder voor een deel verantwoordelijk werden gehouden voor de vergoeding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, met een proceskostenveroordeling voor de Staat en het Uwv.