ECLI:NL:CRVB:2019:108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigenrapporten in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die in eerste instantie door het Uwv was vastgesteld op 72,17%. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2013, waarin hij met ingang van 15 januari 2014 in aanmerking werd gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd, maar appellant was het daar niet mee eens en stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen.
De Raad heeft het deskundigenrapport van verzekeringsarts J.P. Voogd, dat op 27 september 2016 was ingediend, in overweging genomen. Dit rapport concludeerde dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden had voor het verrichten van arbeid, wat werd ondersteund door de ernstige situatie van appellant in 2012, waaronder suïcidaliteit in relatie tot zijn clusterhoofdpijn. De deskundige had vastgesteld dat appellant drie- tot viermaal per jaar minstens drie weken praktisch uitgeschakeld was door deze aandoening.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het deskundigenrapport inzichtelijk en consistent was en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Raad heeft het besluit van 20 december 2013 herroepen en bepaald dat appellant met ingang van 15 januari 2014 100% arbeidsongeschikt is. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.831,11 bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 123,- vergoeden.