Uitspraak
20.2316 WAJONG-T
15 mei 2020, 19/1059 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2021, met zaaknummer 20/2316 WAJONG-T, wordt de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante beoordeeld. Appellante, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege ernstige hoofdpijn en migraine. Het Uwv had de aanvraag afgewezen met de stelling dat appellante geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar ziekteverzuim excessief zal zijn en dat zij niet in staat is om aaneengeschakeld te werken. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende heeft beoordeeld of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. De Raad concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat het verzuimrisico bij appellante wordt onderschat, en dat de weigering van de Wajong-uitkering op een ontoereikende grondslag berust.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 1 maart 2019 te herstellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad. De uitspraak heeft nog geen einde aan het geding gebracht, waardoor er nog geen oordeel is gegeven over de proceskostenvergoeding en het verzoek om wettelijke rente.