ECLI:NL:CRVB:2022:1459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding WAZ-uitkering en onrechtmatigheid besluit Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WAZ-uitkering van appellant, die sinds 2003 een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid en de hoogte van zijn uitkering. Het Uwv had in 2019 een herziening van de WAZ-uitkering doorgevoerd, waarbij appellant een nabetaling ontving over de jaren 2014 tot en met 2016. Appellant vorderde echter schadevergoeding voor extra woonlasten, fiscale schade en immateriële schade, die hij stelde te hebben geleden door de onrechtmatige besluiten van het Uwv. De Raad oordeelde dat de onrechtmatigheid van het besluit van 14 december 2018 vaststaat, maar dat de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar was. De rechtbank had eerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij schade had geleden. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de gevorderde schadevergoeding voor fiscale schade en immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij psychische schade had geleden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor toewijzing van de schadevergoeding en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.