ECLI:NL:RBGEL:2022:7139

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5503
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ongeval tijdens les door ambtenaar

In deze zaak heeft verzoekster, een kunstdocente, schadevergoeding gevraagd van haar werkgever, de Stichting voor openbaar voortgezet onderwijs van Wageningen en omstreken, na een ongeval dat plaatsvond op 15 januari 2018. Tijdens haar werkzaamheden werd zij per ongeluk geraakt door een metalen liniaal die door een leerling werd gebruikt. Verzoekster heeft zich ziek gemeld en later een WIA-uitkering ontvangen. Na afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door de werkgever, heeft zij de rechtbank ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam was en dat de bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval onderzocht, evenals de zorgplicht van de werkgever. De werkgever stelde dat zij haar zorgplicht niet had geschonden, omdat de situatie niet gevaarlijk was en er voldoende instructies waren gegeven aan de leerlingen. Verzoekster betwistte dit en stelde dat de werkgever onvoldoende maatregelen had getroffen om haar veiligheid te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet aansprakelijk was voor de schade, omdat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet van een schending van de zorgplicht. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank wees erop dat verzoekster ook geen recht had op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5503

uitspraak van de meervoudige kamer op het verzoek om schadevergoeding van 21 december 2022

in de zaak tussen

[Verzoekster A] , te [plaats B] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. C. de Vos),
en
Stichting voor openbaar voortgezet onderwijs van Wageningen en omstrekente Wageningen, verweerder,
(gemachtigde: mr. B.M. Paijmans).

Procesverloop

Bij brief van 11 maart 2019 heeft verzoekster verweerder verzocht om vergoeding van de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het haar op 15 januari 2018 overkomen ongeval.
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Verzoekster heeft de rechtbank bij brief van 20 oktober 2020 verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. J.M. de Jong. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en de heer [C] , locatiedirecteur.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Verzoekster is vanaf het schooljaar 2011/2012 op basis van een ambtelijke aanstelling
werkzaam geweest als kunstdocente op de Regionale Scholengemeenschap Wageningen Pantarijn, een school die valt onder het bevoegd gezag van verweerder. Sinds januari 2018 is verzoekster werkzaam geweest op ’Pantarijn Kesteren’.
1.2.
Op 15 januari 2018 is verzoekster tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden een
ongeval overkomen. Een leerling heeft met een metalen liniaal naar achteren uitgehaald, terwijl verzoekster achter deze leerling stond waardoor die liniaal in het oog van verzoekster terecht is gekomen.
1.3.
Verzoekster heeft zich in verband met dit ongeval ziek gemeld. Bij besluit van 19
december 2019 heeft het Uwv aan verzoekster met ingang van 13 januari 2020 een volledige uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.4.
Met ingang van 1 mei 2020 is de arbeidsovereenkomst van verzoekster beëindigd.
Standpunt verweerder
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden, zodat zij niet aansprakelijk is voor de door verzoekster als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade. De inrichting van het lokaal was niet gebrekkig. Omdat geen sprake was van een gevaarlijke situatie, hoefde verweerder geen aanvullende maatregelen te nemen of waarschuwingen te geven. Het was aan verzoekster, die als eerstegraads bevoegd docent les gaf in dit lokaal, om te beoordelen welke materialen nodig waren bij de door haar te geven les en (eventueel) nadere instructies te geven.
Verweerder heeft voldoende maatregelen getroffen om het ongeval te voorkomen. De docenten instrueren de leerlingen aan het begin van elk schooljaar en, indien nodig, op andere momenten gedurende het schooljaar, afhankelijk van het vak, op de volgende wijze:
- Gereedschap/materiaal altijd naar beneden, langs je lichaam houden en zo naar de werkbank lopen. Niet zwaaien met materiaal, ongeacht wat het is. Specifieke aandacht voor hoe de liniaal niet te gebruiken (geen zwaard/hak/buigmateriaal).
- Rennen en onnodig door het lokaal rondlopen is niet toegestaan. Bij elektrisch gereedschap: lang haar in een staart en een veiligheidsbril op. Maximaal twee leerlingen bij de kolomboor.
- Dicht schoeisel, geen sandalen of slippers en geen loshangende kledingstukken, zoals sjaaltjes en bretels.
- Docent legt de les stil als een potentiële onveilige situatie zich voordoet. Gewezen wordt op de onveilige situatie en de mogelijke gevolgen.
Het ongeval is het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
2.2.
In het verweerschrift heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat de instructies voor de docenten techniek gelden ter bescherming van de veiligheid van de leerlingen. Deze instructies zijn dus niet van belang, omdat verzoekster geen techniek maar tekenles gaf, en deze instructies bovendien niet bedoeld zijn om een docent te beschermen.
Verweerder heeft verder gemotiveerd betwist dat zij na het ongeval onvoldoende zorg heeft geboden.
Standpunt verzoekster
3.1.
Verzoekster heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het haar op 15 januari 2018 overkomen ongeval en de gang van zaken direct na dit ongeval. Verzoekster stelt in dit verband dat verweerder de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. Naast verlies aan verdiencapaciteit bestaat de schade uit materiële schade, reiskosten, (para-) medische kosten (onder andere eigen risico), kosten van huishoudelijke hulp, verlies van zelfwerkzaamheid, kosten van rechtsbijstand in de buitengerechtelijke fase en immateriële schade. Verzoekster heeft een voorlopige schadestaat van 17 juli 2019 in het geding gebracht waaruit blijkt dat de voorlopige schade € 661.919,70 bedraagt.
Verzoekster heeft in dit kader naar voren gebracht dat verweerder onvoldoende maatregelen heeft getroffen en geen, althans onvoldoende instructies heeft gegeven, althans dat de door verweerder gestelde gegeven instructies niet, althans onvoldoende adequaat zijn geweest. Verzoekster betwist dat de docenten aan het begin van het schooljaar en indien nodig op andere momenten gedurende het schooljaar leerlingen instrueren op de door verweerder gestelde wijze. Subsidiair betwist eiseres het bestaan van instructies over het gebruik van gereedschap/materiaal en een liniaal. Nog meer subsidiair betwist eiseres dat dergelijke instructies aan de betreffende leerling zijn gegeven. Het ongeval heeft plaatsgevonden met een metalen liniaal met aan het ene uiteinde een ronding met twee hoekige punten en aan de andere kant een recht uiteinde met twee rechthoekige punten. Het betreft een scherpe en relatief dunne metalen liniaal met een lengte van (meer dan) 50 cm. Met het werken met zo’n liniaal is sprake van gevaarlijk, althans risicovol materiaal, althans van een potentieel gevaarlijke situatie. Verweerder had moeten zorgdragen voor de aanwezigheid van minder harde, minder scherpe en kortere linialen. Dan zou het ongeval niet hebben plaatsgevonden, althans zou er mogelijk minder ernstig letsel zijn geweest. Het gegeven dat het om leerlingen in de leeftijd van 13/14 jaar gaat betekent dat op verweerder een extra zware zorgplicht rust. De leerlingen konden de linialen zo pakken. Verweerder had ervoor moeten zorgen dat de linialen in het lokaal achter slot en grendel werden bewaard, althans zodanig opgeborgen dat de leerlingen de linialen enkel met uitdrukkelijke toestemming van verzoekster hadden kunnen en mogen gebruiken. Verweerder had ook regels moeten stellen in welk geval de liniaal mag worden gebruikt. Mocht verweerder de instructies wel aan de leerlingen en de betreffende leerlinge hebben gegeven, dan komt het niet naleven van de instructies voor risico van verweerder. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geen sprake. In reactie op het nadere standpunt van verweerder dat de instructies alleen golden voor de docenten techniek, merkt eiseres nog op dat niet valt in te zien dat deze niet golden voor de door haar gegeven les Leergebied Kunst (LKU). Deze lessen werden immers gegeven in hetzelfde lokaal.
Daar komt bij dat verweerder na het ongeval onvoldoende zorg heeft geboden. Zo is bijvoorbeeld nagelaten om een arts voor verzoekster te bellen. Verzoekster moest zelf een arts bellen, moest zelf een koude doek pakken, heeft heel lang alleen gezeten en werd aan haar lot overgelaten. Zij is door de conciërge naar het ziekenhuis gebracht. Ook heeft het aan verdere opvang – in de zin van het inlichten van de ouders en de mentor en een pedagogisch gesprek met de leerling – ontbroken.
3.2.
Ter zitting heeft verzoekster tevens verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding op de grond dat verweerder in het re-integratietraject haar zorgplicht heeft geschonden. Zo zou er ten onrechte een loonstop zijn opgelegd, met alle voor verzoekster nadelige consequenties van dien.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Bevoegdheid bestuursrechter
5. De rechtbank stelt vast dat verzoekster ten tijde van het ongeval bij verweerder werkzaam was op basis van een publiekrechtelijke aanstelling. Dit betekent dat op het verzoek om schadevergoeding als gevolg van het ongeval wegens schending van de op verweerder als werkgever rustende zorgplicht artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Gelet op het bepaalde in artikel 8:89, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
Schending zorgplicht in het re-integratietraject
6. De rechtbank is van oordeel dat over het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de op verweerder rustende zorgplicht in het re-integratietraject geen oordeel gegeven kan worden. De rechtbank motiveert dit als volgt.
6.1.
Uit artikel 8:90 van de Awb volgt dat het verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter kan worden ingediend, nadat ten minste acht weken voor het indienen van het verzoekschrift de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade heeft gevraagd, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
6.2.
Verzoekster heeft verweerder niet eerst om vergoeding van deze schade verzocht. Niet is gesteld of gebleken dat dit van verzoekster redelijkerwijs niet gevergd kon worden. Het verzoek kan in deze procedure daarom niet beoordeeld worden. De rechtbank stelt verzoekster in de gelegenheid alsnog een verzoek om schadevergoeding bij verweerder in te dienen. Desgewenst kan verzoekster daarna een nieuw verzoek op grond van artikel 8:88 van de Awb indienen.
Schending zorgplicht in verband met het ongeval
7.1.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. [1]
7.2.
Het is eveneens vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht heeft. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden, betekent niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden. [2] Deze maatstaf verschilt niet wezenlijk van wat uit artikel 7:658, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek volgt, namelijk dat bij de vraag of de werkgever aansprakelijk is ook van belang is welke (veiligheids)maatregelen door de werkgever zijn getroffen. [3] Het antwoord op de vraag of de werkgever zijn zorgplicht is nagekomen, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat de mate van gevaarzetting mede bepalend is voor de mate van de vereiste (veiligheids)maatregelen.
7.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster een ongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden en dat geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van verzoekster. In geschil is alleen de vraag of verweerder heeft aangetoond dat zij als werkgever aan haar zorgplicht heeft voldaan; het gaat er dan om dat zij zo veel mogelijk, binnen redelijke grenzen, heeft gezorgd voor een veilige werkplek.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van de door verzoekster beschreven liniaal en het gebruik daarvan door een leerling niet zodanig gevaarzettend waren dat verweerder hiervoor had moeten waarschuwen of (veiligheids)maatregelen had moeten treffen. De kans dat daaruit een ongeval zou ontstaan was immers zeer gering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden en het ongeval het gevolg is een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Dat er voor docenten techniek wél instructies gelden met betrekking tot het gebruik van een liniaal maakt dit niet anders. Verweerder heeft op zitting terecht opgemerkt dat er bij een les techniek, anders dan bij een LKU les, naast met een liniaal veelal wordt gewerkt met verschillende (gevaarlijke) materialen/gereedschappen. Er is dus geen sprake van vergelijkbare omstandigheden. Verweerder heeft ook haar zorgplicht niet geschonden in de gang van zaken direct na het ongeval. Verzoekster is door de conciërge naar het ziekenhuis gebracht, de mentor is ingelicht en er hebben gesprekken plaatsgevonden met (de vader van) de leerling. Dit betekent dat verweerder niet aansprakelijk is voor de door verzoekster gestelde schade als gevolg van het ongeval en het beweerdelijke gebrek aan nazorg. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten en griffierecht
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt verzoekster het door haar betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Horsthuis, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. A.S. Gaastra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 december 2022
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1459.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1798.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1905.