In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar tegen haar ontslag door het dagelijks bestuur van een organisatie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 maart 2014 uitspraak gedaan. De ambtenaar was per 1 december 2009 in vaste dienst aangesteld en had problemen met de communicatie en samenwerking binnen de organisatie. Na een reeks van irritaties en een brief van het dagelijks bestuur waarin werd aangegeven dat een goede samenwerking niet meer mogelijk was, werd de ambtenaar op 31 mei 2010 eervol ontslagen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van de ambtenaar ongegrond, maar de ambtenaar ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat ten tijde van het ontslag nog geen impasse was ontstaan die een vruchtbare samenwerking in de weg stond. De Raad stelde vast dat de communicatie over de problemen pas kort voor het ontslag was gestart en dat er geen gelegenheid was gegeven aan de ambtenaar om haar gedrag te verbeteren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het ontslagbesluit, en verklaarde het beroep van de ambtenaar gegrond. De Raad oordeelde dat de ambtenaar recht had op wettelijke rente over de nabetaling van haar bezoldiging, maar wees het verzoek om vergoeding van belastingschade af. De Raad veroordeelde het dagelijks bestuur tot vergoeding van de proceskosten van de ambtenaar en bepaalde dat het griffierecht moest worden vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie en het creëren van een mogelijkheid voor verbetering voordat tot ontslag wordt overgegaan. De Raad bevestigde dat een ontslag op basis van artikel 8:8 van de CAR/UWO niet kan plaatsvinden zonder dat er daadwerkelijk een impasse is ontstaan.