ECLI:NL:CRVB:2021:369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van aanvragen om ontheffing van werkzaamheden door de korpschef van politie met betrekking tot herplaatsingskandidaten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de korpschef van politie van 25 maart 2020, waarbij de bezwaren van appellanten ongegrond zijn verklaard. De appellanten, [appellant 1] te [woonplaats 1] en [appellant 2] te [woonplaats 2], hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen om ontheffing van werkzaamheden, die onder de 18-maandenregeling/remplaçantenregeling vallen. De Raad heeft eerder in zijn uitspraak van 28 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3790) vastgesteld dat aanvragen op gelijke wijze beoordeeld moeten worden en dat een peildatum van 1 juni 2017 kan worden gehanteerd voor de beoordeling van deze aanvragen.
De korpschef heeft in zijn besluiten gemotiveerd dat op de peildatum geen herplaatsingskandidaten beschikbaar waren voor de formatieplaatsen van appellanten. De Raad heeft de argumenten van de korpschef gevolgd en geconcludeerd dat de aanvragen van appellanten niet konden worden ingewilligd. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken waarin is bepaald dat het onderzoek van de korpschef niet verder hoeft te gaan dan het vaststellen van de situatie op de peildatum. De Raad heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarbij hij heeft benadrukt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.