ECLI:NL:CRVB:2020:2606
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om ontheffing van werkzaamheden in het kader van de 18 maandenregeling/remplaçantenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van de korpschef van politie van 23 maart 2020. De appellant had een aanvraag ingediend voor ontheffing van werkzaamheden op basis van de 18 maandenregeling/remplaçantenregeling, zoals bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie. De korpschef had deze aanvraag afgewezen, omdat er op de peildatum van 1 juni 2017 geen herplaatsingskandidaat kon worden geplaatst op de vrijkomende formatieplaats van de appellant. De korpschef stelde dat het bieden van maatwerkoplossingen essentieel is bij grootscheepse reorganisaties, wat kan leiden tot tijdelijke functies en boventalligheid.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigd en geoordeeld dat de korpschef onvoldoende inzicht had gegeven in de redenen voor de afwijzing van de aanvraag. De Raad volgde echter de korpschef in zijn standpunt dat het onderzoek niet zo ver hoeft te gaan dat herplaatsingskandidaten die al in een traject zaten, alsnog de functie van de appellant aangeboden krijgen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de korpschef had aangetoond dat er geen geschikte kandidaten waren op de peildatum.
De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met E.M. Welling als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.