1.3.Bij besluit van 12 juli 2017 heeft de korpschef de aanvraag om ontheffing van werkzaamheden afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, omdat op de peildatum 1 juni 2017 sprake is van een overbezetting van 0,32 fte. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 december 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de korpschef bij het verlenen van ontheffing van werkzaamheden een discretionaire bevoegdheid toekomt en dat de toetsing door de rechter daarom terughoudend is. In dit kader dient te worden beoordeeld of de korpschef, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef bij het nemen van het besluit van 12 juli 2017 ervoor mogen kiezen om aanvankelijk 1 juni 2017 als peildatum te hanteren voor de beoordeling van de mogelijkheid een herplaatsingskandidaat te plaatsen, omdat daarmee bewerkstelligd is dat alle aanvragen voortvarend en op gelijke wijze zijn behandeld. In bezwaar heeft de korpschef terecht conform de hoofdregel van
artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ex nunc beslist, dat wil zeggen met inachtneming van alle (gewijzigde) feiten en omstandigheden zoals die bekend zijn op het tijdstip van heroverweging in bezwaar.
Het doel van de remplaçantenregeling is om feitelijk formatieplaatsen vrij te maken voor het plaatsen van herplaatsingskandidaten. De opmerking in de nota van toelichting bij artikel 55aa van het Barp, dat een verzoek niet te snel mag worden afgewezen, leest de rechtbank aldus dat de korpschef een deugdelijk onderzoek dient te verrichten en niet lichtvaardig het verzoek mag afwijzen. Aansluitend bij de toelichting op artikel 55aaa van het Barp (de klassieke remplaçantenregeling) en artikel 99k van het Barp, dient de korpschef een redelijke afweging te maken over wat mogelijk is en moet gemotiveerd worden waarom het verzoek van betrokkene niet tot vervanging door een herplaatsingskandidaat kan leiden. Daarbij is enige soepelheid vereist. Zo is het niet volledig in alle facetten kunnen vervangen van de vertrekkende ambtenaar geen reden om een verzoek af te wijzen (Stb. 2014, 52, p. 18). Door slechts een bandbreedte te hanteren van 0,9 tot 1,1 fte geeft de korpschef een te beperkte uitleg aan het begrip ‘vrijkomende formatieplaats’. De korpschef heeft deze keuze niet in beleid vastgelegd en nader toegelicht en ook de toelichting op artikel 55aa van het Barp biedt geen aanknopingspunten voor een dergelijke strikte uitleg van de remplaçantenregeling. De 0,73 fte aan formatieruimte die in het geval van het vertrek van betrokkene vrijkomt, komt neer op een arbeidsplaats van circa 26 uur. De rechtbank acht het bij een formatieplaats van deze omvang niet op voorhand ondenkbaar dat hiervoor een herplaatsingskandidaat kan worden gevonden. De korpschef zal daarom alsnog moeten onderzoeken of er een herplaatsingskandidaat beschikbaar is voor de vrijkomende formatieplaats. Pas als er geen vervanger is die in de plaats van betrokkene kan worden aangesteld, kan het verzoek van betrokkene worden afgewezen.
3. In (incidenteel) hoger beroep hebben partijen zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij het nadere besluit van 7 november 2018 heeft de korpschef het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard, omdat uit het onderzoek is gebleken dat de functie van betrokkene geen passende plek is voor een van de herplaatsingskandidaten. Uit het door de korpschef verrichte onderzoek is gebleken dat er 24 herplaatsingskandidaten zijn in de range rondom de schaal 9 functie (Operationeel Specialist A/TO) die door betrokkene bij vertrek wordt aangeboden. Van deze kandidaten:
- bleken er drie niet passend te zijn op basis van reistijd (meer dan 1,5 uur enkele reistijd),
- zijn er negen op basis van kennis, ervaring en opleiding niet passend, waarbij gedacht moet worden aan het ontbreken van de initiële opleiding (executieve status). De functie is voor hen niet passend te maken omdat de vereiste initiële opleiding langer duurt,
- bevinden er acht zich in de afrondende fase van een traject (plaatsing elders in de organisatie of een aanbod om de organisatie te verlaten),
- voor één loopt een beroepszaak waarvan de uitkomst dient te worden afgewacht. De inzet daarvan is een mogelijke plaatsing,
- bleken er drie om persoonlijke redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet geschikt voor de vervulling van de functie Operationeel Specialist A/TO.
Nu met het nadere besluit niet aan de bezwaren van betrokkene is tegemoet gekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb dit besluit mede in zijn beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1.Op grond van artikel 99k, tweede lid, van het Barp, blijven de artikelen 55aa en 55aaa, zoals die luidden direct voorafgaand aan 1 juni 2016, van toepassing op de ambtenaar die voor 1 januari 2018 een verzoek als bedoeld in die artikelen heeft ingediend, ten gevolge waarvan op de vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat als bedoeld in het eerste lid kan worden herplaatst.
5.1.2.Op grond van artikel 55aa, eerste lid, van het Barp, zoals dit luidde direct voorafgaand aan 1 juni 2016, wordt de ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre‑herplaatsingskandidaat is aangewezen, door het bevoegd gezag op diens verzoek ontheven van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan indien
a. op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst en;
b. er op het moment van ontheffen een ontslagbesluit is genomen met een ingangsdatum maximaal 18 maanden na het moment van ontheffen, dan wel;
c. de ambtenaar binnen 18 maanden na het moment van ontheffen, gebruik maakt van de levensloopregeling in de vorm van einde loopbaanverlof en daarbij is vastgelegd dat het levensloopverlof wordt voortgezet tot aan het moment van ontslag.