1.3.Bij besluit van 12 juli 2017 heeft de korpschef de aanvraag om ontheven te worden van werkzaamheden afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden is voldaan, omdat op de peildatum 1 juni 2017 sprake is van een overbezetting van 1,58 fte. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 december 2017 ongegrond verklaard. Ook ten tijde van de beslissing op bezwaar wordt niet voldaan aan de voorwaarden, omdat sprake is van een overbezetting van 1,02 fte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de korpschef ten onrechte is uitgegaan van de situatie op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. De korpschef had moeten uitgaan van de situatie op het moment van het indienen van het verzoek. Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment van het indienen van het verzoek sprake was van een onderbezetting van 6 fte. Onderbezetting kan, anders dan de latere overbezetting, naar het oordeel van de rechtbank geen reden vormen om het verzoek af te wijzen. Ook bij onderbezetting komt immers door het vertrek van een medewerker een extra formatieplaats vrij. Verder is de rechtbank van oordeel dat de korpschef met de informatieverstrekking door het Mobiliteitscentrum, waarin onderbezetting niet als afwijzingsgrond is genoemd, verwachtingen bij betrokkene heeft gewekt waarmee betrokkene rekening heeft gehouden bij de keuze van het door hem gunstig geachte moment voor het indienen van zijn aanvraag. Ten slotte leidt het standpunt van de korpschef er naar het oordeel van de rechtbank in de praktijk toe dat geen enkel verzoek om toepassing van artikel 55aa van het Barp wordt gehonoreerd en dat alleen dan van de remplaçantenregeling gebruik kan worden gemaakt als sprake is van een vrijwel volledig in balans zijnde bezetting. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank op gespannen voet met het feit dat in de nota van toelichting bij artikel 55aa (oud) van het Barp is aangegeven dat mag worden verwacht dat een verzoek niet te snel mag worden afgewezen.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 99k, tweede lid, van het Barp, blijven de artikelen 55aa en 55aaa, zoals die luidden direct voorafgaand aan 1 juni 2016, van toepassing op de ambtenaar die voor 1 januari 2018 een verzoek als bedoeld in die artikelen heeft ingediend, ten gevolge waarvan op de vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat als bedoeld in het eerste lid kan worden herplaatst.
4.1.2.Op grond van artikel 55aa, eerste lid, van het Barp, zoals dit luidde direct voorafgaand aan 1 juni 2016, wordt de ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, door het bevoegd gezag op diens verzoek ontheven van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan indien
a. op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst en;
b. er op het moment van ontheffen een ontslagbesluit is genomen met een ingangsdatum maximaal 18 maanden na het moment van ontheffen, dan wel;
c. de ambtenaar binnen 18 maanden na het moment van ontheffen, gebruik maakt van de levensloopregeling in de vorm van einde loopbaanverlof en daarbij is vastgelegd dat het levensloopverlof wordt voortgezet tot aan het moment van ontslag.