Uitspraak
18.4640 AW, 18/6346 AW
mr. P.J.C. Garrels en C. Krooder. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. Kuijper. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1 juni 2016.
0,06 fte. Tegen het besluit van 12 juli 2017 heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
.Bij besluit van 30 augustus 2017 heeft de korpschef de aanvraag afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, omdat op 1 juli 2017/1 augustus 2017 nog steeds sprake is van een overbezetting van 0,06 fte waardoor er geen formatieplaats vrijkomt. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 februari 2018 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). De korpschef heeft erkend dat er bij vertrek van betrokkene een formatieplaats vrijkomt. Aan de voorwaarde dat daarop een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst wordt echter niet voldaan, omdat de functie van betrokkene geen passende plek is voor een van de herplaatsingskandidaten.
.Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef heeft toegelicht dat het niet mogelijk is betrokkene in dienst te houden tot na de pensioengerechtigde leeftijd. De rechtbank is van oordeel dat er geen grondslag is om de korpschef te verplichten om betrokkene na
12 juli 2019 in dienst te houden, zodat het verzoek om schadevergoeding niet in die zin kan worden toegewezen. De rechtbank is echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 2 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI1721), van oordeel dat de vier maanden vrije tijd die betrokkene mist door de handelwijze van de korpschef is aan te merken als schade. Verder is de rechtbank (op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:534) van oordeel dat de korpschef deze schade moet compenseren door aan betrokkene een vergoeding toe te kennen ter hoogte van zijn volledige salaris plus bijbehorende emolumenten over de vier maanden die betrokkene langer had kunnen genieten van de 18-maandenregeling. Nu de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de schadevergoeding zelf vast te stellen, dient de korpschef hierover een besluit te nemen.
pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, door het bevoegd gezag op diens verzoek ontheven van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan indien
20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:223. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5 april 2017 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016 als herplaatsingskandidaat is aangewezen. Daarmee had reeds ten tijde van het besluit van 30 augustus 2017 bekend kunnen en moeten zijn dat P een geschikte herplaatsingskandidaat was om de formatieplaats in te nemen die betrokkene zou achterlaten. Dat de korpschef bij het besluit 30 augustus 2017 de beschikbaarheid van herplaatsingskandidaten niet heeft onderzocht omdat het
(onjuist gebleken) standpunt werd ingenomen dat bij het vertrek van betrokkene geen formatieplaats vrijkwam en dat P bij bestreden besluit 1 van 21 februari 2018 niet als herplaatsingskandidaat in beeld kwam omdat P inmiddels uit eigen beweging naar de functie van betrokkene had gesolliciteerd, zijn omstandigheden die voor rekening en risico van de korpschef komen. Dit geldt te meer nu betrokkene de korpschef er begin januari 2018 nog op heeft gewezen dat al bekend was dat P zou worden geplaatst op de functie van betrokkene. Verder is niet aannemelijk geworden dat de korpschef, bij een juiste beoordeling van de aanvraag op 30 augustus 2017, niet tijdig de benodigde administratieve handelingen had kunnen verrichten om de aanvraag in te willigen zodat betrokkene per de gewenste ingangsdatum, 12 januari 2018, voor de volle achttien maanden had kunnen worden ontheven van zijn werkzaamheden. Anders dan de korpschef is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een onrechtmatige afwijzing van de aanvraag.
.De Raad heeft eerder, onder meer in haar uitspraken van 2 april 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009:BI1721) en 15 oktober 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1705) overwogen dat voor vergoeding in aanmerking komt de schade die is geleden door gemiste vrije tijd, waardoor de betrokken ambtenaar de gelegenheid is onthouden om die tijd te besteden aan door hem te bepalen ontplooiingsmogelijkheden of andere activiteiten. De Raad heeft aan de aard van de activiteiten geen beperkingen gesteld. Het gaat erom dat de betrokken ambtenaar de gemiste vrije tijd niet heeft kunnen invullen met activiteiten naar eigen keuze. Anders dan de korpschef is de Raad van oordeel dat gemis van vrije tijd ook in een situatie als die van betrokkene een voor vergoeding in aanmerking komende schadepost oplevert.
15 oktober 2009.
1 november 2019, zodat betrokkene achttien maanden wordt ontheven van werkzaamheden. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad onderschrijft wat de rechtbank hierover heeft overwogen, namelijk dat er geen grondslag is om de korpschef te verplichten om betrokkene langer in dienst te houden. De korpschef heeft er ter zitting terecht op gewezen dat dit alleen wordt toegestaan als er een belang is voor de organisatie om betrokkene te laten doorwerken. Deze situatie doet zich hier niet voor, reeds nu betrokkene beoogt om te worden ontheven van werkzaamheden.