ECLI:NL:CRVB:2021:2618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gokactiviteiten en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 16 maart 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, uitgevoerd door de gemeente Rotterdam, zijn er meerdere opnames in gokinstellingen vastgesteld op de bankafschriften van de appellant. Deze opnames varieerden van € 10,- tot € 100,- per keer, met totale bedragen die opliepen tot € 770,- per maand. De gemeente concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn gokactiviteiten en de daaruit voortvloeiende winsten. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 11.623,28 aan bijstandsuitkeringen.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij niet op de hoogte was dat hij zijn gokactiviteiten moest melden en dat het college tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De Raad oordeelde echter dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gokactiviteiten van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. De Raad bevestigde dat de inlichtingenverplichting een open norm is en dat het college niet verplicht is om alle mogelijke situaties te benoemen die gemeld moeten worden.
De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand in de periode waarin hij gokactiviteiten verrichtte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.