ECLI:NL:CRVB:2019:1548
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet melden van gokactiviteiten en winsten
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die vanaf 14 januari 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een onderzoek door de gemeente Rotterdam naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, zijn er aanwijzingen gevonden dat appellant gokactiviteiten heeft verricht zonder deze te melden. Appellant heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij contante stortingen heeft gedaan en meerdere kleine bedragen heeft gepind. Tijdens een gesprek met een medewerker van de gemeente heeft appellant verklaard dat hij af en toe gokt en geen overzicht heeft van zijn gokactiviteiten.
Op 29 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloten de bijstand van appellant per 1 september 2015 in te trekken en een bedrag van € 11.740,70 terug te vorderen. Dit besluit is later herroepen voor een deel, maar de intrekking en terugvordering voor de overige perioden zijn gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 mei 2019 geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellant inkomsten uit gokwinsten heeft ontvangen. De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn gokactiviteiten, wat van invloed is op zijn recht op bijstand. De beroepsgronden van appellant zijn verworpen, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.