In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 2 januari 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had vastgesteld dat appellant naast zijn bijstandsuitkering financiële ondersteuning ontving van zijn ouders, wat hij niet had gemeld. Dit leidde tot een herzienings- en terugvorderingsbesluit, waarbij een bedrag van € 40.599,84 bruto werd teruggevorderd. Appellant had ook een boete opgelegd gekregen van € 1.180,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid kon stellen dat de ontvangen giften van appellant niet verantwoord waren vanuit het oogpunt van bijstandsverlening. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de financiële steun van zijn ouders. De Raad oordeelde echter dat de terugvordering van de bijstand over een specifieke bijschrijving van € 1.000,- in januari 2011 niet standhield, omdat het college meer dan vijf jaar na de bijschrijving terugvorderde, wat in strijd was met de verjaringstermijn.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de terugvordering en de hoogte van de boete. De boete werd vastgesteld op € 647,22, rekening houdend met de draagkracht van appellant. De Raad droeg het college op om een nieuw besluit te nemen over de terugvordering, met inachtneming van de uitspraak.