In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. Eiseres ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en had de verplichting om wijzigingen in haar financiële situatie te melden. Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiseres in de periode van 1 juni 2019 tot 1 juni 2020 diverse bijschrijvingen van derden en een contante storting op haar bankrekening had ontvangen, die zij niet had gemeld. Verweerder heeft daarop het recht op bijstand van eiseres herzien en een bedrag van € 2.170,44 aan te veel verstrekte bijstand teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de ontvangen bedragen geen middelen waren, maar leningen of eenmalige giften. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden door de bijschrijvingen en storting niet te melden. De rechtbank bevestigde dat de ontvangen bedragen als middelen moesten worden aangemerkt, met uitzondering van de kasstorting van € 200,- die eiseres had ontvangen voor de aankoop van een verjaardagscadeau voor haar zoon. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover het de hoogte van het terugvorderingsbedrag betreft. Het terugvorderingsbedrag werd vastgesteld op € 1.854,74. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.