In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van het WIA-dagloon van appellante. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WW-uitkering van appellante over de periode van 1 tot en met 28 juni 2009 terecht niet heeft meegenomen in de berekening van het WIA-dagloon. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA ontvangen, maar was van mening dat de WW-uitkering, die in juli 2009 was uitbetaald, ook in de referteperiode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 meegenomen moest worden. De Raad oordeelde dat de WW-uitkering pas na de referteperiode vorderbaar was en dat de uitzondering van het Besluit dagloonregels niet van toepassing was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen eerdere besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist waren en dat het Uwv terecht het bedrag aan overwerk niet had meegenomen in de dagloonberekening. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante.