3.2.Appellant heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen met verbetering of aanvulling van de gronden. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank over de ontslagvergoeding, het oordeel dat het dagloon in overeenstemming met artikel 13 van de Wet WIA en het Dagloonbesluit is vastgesteld, dat er geen sprake zou zijn van strijd met artikel 1 van het EP en dat het Dagloonbesluit in het algemeen niet in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verder stelt appellant dat sprake is van een punitieve sanctie die vanwege de onevenredigheid daarvan niet opgelegd mag worden.
4. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv op 4 november 2015 een nieuwe beslissing op het bezwaar (bestreden besluit II) genomen. Daarbij heeft Uwv voor de bepaling van de hoogte van het dagloon de maatregelen herzien die waren opgelegd in het kader van de
WW-uitkering. Volgens het Uwv zijn daarbij fouten gemaakt. In verband met de te late aanvraag van de WW-uitkering was er met ingang van 7 september 2010 wel een recht op een WW-uitkering, maar kwam dat recht, vanwege de werking van artikel 35 van de WW, tot
11 november 2010 niet tot uitbetaling. Volgens het Uwv had destijds ook nog gelijktijdig de maatregel van gedeeltelijke verlaging met 30% gedurende een periode van vier maanden vanaf 6 september 2010 opgelegd moeten worden in verband met de te late aanvraag van de
WW-uitkering, hetgeen een schending is van de verplichting neergelegd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW. Dit brengt mee dat meer WW-uitkering betaald had dienen te worden. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het WIA-dagloon naar € 117,79. Appellant heeft te kennen gegeven zich ook met dit nieuwe, hogere dagloon niet te kunnen verenigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt, voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of gebrek die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
5.1.2.Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
5.1.3.Die nadere regels zijn gesteld in het Dagloonbesluit.
5.1.4.In artikel 14 van het Dagloonbesluit is bepaald dat voor het dagloon voor de Wet WIA onder loon wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
5.1.5.In artikel 16, eerste lid, van de Wfsv is bepaald dat onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
5.1.6.In artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wfsv is bepaald dat tot het loon niet behoort hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van uitkering op grond van een werknemersverzekering.
5.1.7.In artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is de hoofdregel neergelegd voor de berekening van het dagloon voor de Wet WIA, waarbij de grondslag wordt gevormd door het loon dat de werknemer in het refertejaar bij een werkgever heeft genoten.
5.1.8.Op grond van artikel 16, vierde lid, van het Dagloonbesluit, wordt voor de toepassing van het eerste lid, indien het loon in het refertejaar geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering, het bedrag van een uitkering gesteld op de volgende berekening:
(100 x E/F)
waarbij:
E staat voor de uitkering; en
F staat voor 70.