ECLI:NL:CRVB:2020:1337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenplicht onder de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de boete die hem was opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet (PW) had herzien. Appellant ontving sinds 29 augustus 2013 bijstand, maar zijn bijstand werd met terugwerkende kracht ingetrokken omdat hij geen melding had gemaakt van een aanzienlijke geldopname bij het Holland Casino. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had appellant een boete opgelegd van € 4.220,00, die was gebaseerd op de hoogte van het benadelingsbedrag. De rechtbank had deze boete verlaagd naar € 2.152,50, maar appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad benadrukte dat de mate van verwijtbaarheid van belang is bij het opleggen van een boete, maar dat de schending van de inlichtingenverplichting op zich vaststond. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de boete van € 2.152,50 evenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak en de verwijtbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat de overschrijding van de beslistermijn door het college niet leidde tot een lagere boete, omdat deze termijn van orde was en niet automatisch tot verval van de bevoegdheid leidde.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan in het openbaar op 23 juni 2020, waarbij de Raad de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigde en geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.