Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van eisers’ bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Vanaf 27 oktober 2006 ontving [eiser 2] een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Met een formulier van 30 maart 2016 heeft [eiser 1] gevraagd de bijstandsnorm te wijzigen. In dit formulier heeft [eiser 1] aangegeven dat hij in het bezit is van een woning in [plaats] (de woning). Op 6 juni 2016 heeft het college de bijstandsuitkering gewijzigd naar de gezinsnorm, omdat eisers vanaf dat moment een gezamenlijke huishouding voeren.
4. Nadien is de bijstandsnorm een aantal keer aangepast, onder andere omdat [eiser 1] in detentie zat. Vanaf 3 mei 2017 ontvingen eisers een bijstandsuitkering naar de norm van een gezin.
5. Naar aanleiding van een verzoek van het samenwerkingsverband van de gemeente Amsterdam, Cluster Sociaal en de politie Oost-Nederland, Joint Social Fraude team, heeft de sociale recherche een onderzoek uitkeringsfraude verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van [medio 1] juni 2022 (het rapport uitkeringsfraude). De sociale recherche concludeert dat sprake is van oncontroleerbare inkomsten. Omdat niet kan worden vastgesteld of eisers vanaf 3 mei 2017 in bijstand behoevende omstandigheden verkeren, adviseert zij om de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen.
6. Met een besluit van [medio 2] juli 2022 heeft het college eisers’ bijstandsuitkering vanaf
3 mei 2017 ingetrokken. Wegens schending van de inlichtingenplicht kan hun recht op bijstand, aldus het college, niet langer worden vastgesteld.
7. Met een besluit van [medio 3] juli 2022 heeft het college de te veel betaalde uitkering, zijnde een bedrag van € 99.074,94, teruggevorderd. Het gaat hierbij om de verleende bijstand over de periode 3 mei 2017 tot 1 juni 2022.
8. Met het bestreden besluit is het college bij de intrekking en terugvordering gebleven. Volgens het college hebben eisers geen objectieve en controleerbare stukken aangeleverd die hun standpunt ondersteunen dat zij geen inkomsten hebben genoten door het verhuren van de woning. Dat eisers geen opzet hebben gehad bij de schending van de inlichtingenplicht is niet van belang, omdat verwijtbaarheid daarbij geen rol speelt. Dat de kasstortingen afkomstig zijn van (gespaarde) bijstand acht het college niet aannemelijk. Omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden is de terugvordering van de bijstand terecht, aldus het college. Volgens het college is geen sprake van dringende redenen om af te zien van de terugvordering.
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij de inlichtingenplicht niet geschonden hebben. Daarnaast stellen zij dat zij wel degelijk recht op bijstand hebben gehad. Zij hebben de woning weliswaar verhuurd, maar hier geen inkomsten van genoten. De huurder betaalde slechts de hypotheek en vaste lasten van de woning. Dit deed hij maandelijks met contant geld, dat eisers op hun bankrekening gestort hebben. Bovendien heeft de verkoop van de woning geen invloed gehad op eisers’ bijstandsuitkering. Zij hebben met de verkoop immers geen inkomsten verdiend, omdat deze met € 20.000,- verlies is verkocht. Tot slot zijn de huurauto’s slechts ten behoeve van anderen gehuurd en zijn de huurkosten ook door anderen betaald.
10. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op bijstand.
11. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van de bijstand dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
12. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van de bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Pw. Op grond van het achtste lid kan het college indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Het oordeel van de rechtbank
13. De rechtbank overweegt dat eisers de woning vanaf 2016 verhuurd hebben en dit niet hebben doorgegeven aan het college. Ook hebben zij niet doorgegeven dat zij vanaf 2016 verschillende auto’s op hun naam hebben gehad dan wel hebben gehuurd en betaald. Verder hebben eisers vanaf 2017 een bedrag van ten minste € 50.660,- op hun bankrekeningen gestort gekregen. Tot slot heeft [eiser 1] de woning op 29 maart 2020 verkocht en hier geen melding van gedaan bij het college. Deze omstandigheden zijn allen relevant voor eisers’ recht op bijstand. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
14. Eisers hebben op de zitting aangevoerd dat zij niet wisten dat ze bovengenoemde omstandigheden hadden moeten doorgeven. Dit is niet relevant. De inlichtingenplicht is immers een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eisers de hier aan de orde zijnde inlichtingen hadden moeten verstrekken en dit hebben nagelaten.
15. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op bijstand zou hebben gehad.
16. Eisers zijn hier niet in geslaagd. Eisers hebben drie verklaringen overgelegd, die zien op de verhuur van de woning, de huur van een Mercedes en de huur van een auto die op naam van [eiser 1] staat. In laatstgenoemde verklaring is onduidelijk over wat voor merk en type auto het gaat. De verklaringen zijn ook ongedateerd. Eisers hebben van de huur geen overeenkomst overgelegd. Ook hebben zij geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de maandelijkse lasten van de woning zijn. Daarom is de stelling van eisers dat zij uit de verhuur van de woning geen inkomsten hebben genoten niet controleerbaar. Dat eisers de woning met verlies hebben verkocht hebben eisers niet onderbouwd en, ook als dit wel het geval zou zijn geweest, maakt dit niet dat eisers alsnog in hun bewijslast geslaagd zijn. Hiervoor zijn immers nog te veel voor het recht op bijstand relevante vragen onbeantwoord gebleven.
17. Tegen de terugvordering hebben eisers geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.