ECLI:NL:RBOVE:2022:1637

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
ak_21_398
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van gokinkomsten en bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan eisers, die in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 mei 2017 bijstand ontvingen. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede had de bijstand van eisers ingetrokken en een bedrag van € 132.854,00 teruggevorderd, alsook een bestuurlijke boete van € 3.730,00 opgelegd. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met hun gokverliezen en dat er geen bewijs was van gokverslaving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in eerdere besluiten niet voldoende had heroverwogen en dat de opgelegde boete was gebaseerd op een onjuiste beslagvrije ruimte. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de hoogte van de boete, die werd vastgesteld op € 935,64 in plaats van € 1.700,00. De rechtbank oordeelde dat het college geen rekening hoefde te houden met de bedragen die eisers hadden ingelegd bij het gokken, en dat er geen bewijs was van gokverslaving. De rechtbank heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om alle relevante inkomsten te melden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen, evenals de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te handelen bij het opleggen van boetes.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/398

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, en [eiser] eiser,

gezamenlijk eisers, uit [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. J.W.M. Melief,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede (het college),

gemachtigde: M.H.J. Weghorst.

Procesverloop

Bij besluiten van 28 september 2017, 8 november 2017 en 23 november 2017 heeft het college de bijstand van eisers ingetrokken met ingang van 25 december 2009, van eisers een bedrag van € 132.854,00 aan bijstand teruggevorderd en eisers een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.730,00.
Bij besluit van 31 juli 2018 heeft het college het bezwaar van eisers gegrond verklaard. Het college heeft daarbij vermeld dat het recht op bijstand opnieuw zal moeten worden vastgesteld. Dit zal mogelijk leiden tot een herzieningsbesluit en een nieuw terugvorderingsbesluit. Tevens zal een nieuw boetebesluit worden genomen, indien daartoe aanleiding bestaat.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 18/1715. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 mei 2019 gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers gegrond verklaard. Het college heeft besloten de bijstandsuitkering van eisers te herzien vanaf 25 december 2009 tot en met 31 mei 2017 en alle inkomsten uit het gokken en alle bijschrijvingen op de rekeningen van betrokkenen in mindering gebracht op de bijstandsuitkering. Van eisers wordt een bedrag van € 31.569,98 aan over deze periode te veel betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd. De opgelegde boete is bij besluit van
28 november 2018 gewijzigd in € 1.700,00. Het college handhaaft dit boetebedrag.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van eisers deelgenomen.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming vooraf is gegaan
1. In de periode van 1 september 2009 tot en met 31 mei 2017 hebben eisers een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor gehuwden. Op 22 augustus 2017 is gerapporteerd door de Sociale Recherche Twente. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Ten aanzien van de uitspraak van 1 mei 2019
2.1
In haar uitspraak van 1 mei 2019 heeft de rechtbank overwogen dat op grond van vaste rechtspraak uit het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeit dat op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit
moet plaatsvinden. Dit betekent dat, als het primaire standpunt geen stand houdt, het bestuursorgaan tegelijkertijd moet bezien of er aanleiding is voor een andere uitkomst.
Ook deze nadere beoordeling maakt deel uit van de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 mei 2019 vastgesteld dat de vereiste volledige heroverweging niet heeft plaatsgevonden bij het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2018 wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.2
In het bestreden besluit heeft het college na een volledige heroverweging alsnog een nieuw besluit genomen ten aanzien van de herziening van de bijstandsuitkering, de terugvordering en de boete. Met het bestreden besluit is in zoverre het gebrek genoemd in 2.1 hersteld.
Standpunten van partijen
3.1
Het college stelt zich op het standpunt dat eisers het college geen mededeling hebben gedaan van de ontvangst van bedragen die eiser heeft gewonnen met gokken en van bijschrijvingen op de bankrekeningen van eisers in de periode van 25 december 2009 tot en met 31 mei 2017 door derden. Deze bedragen moeten worden aangemerkt als inkomsten en alsnog in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering van eisers. Omdat eisers hun inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen, moet aan hen een bestuurlijke boete worden opgelegd.
4. Eisers hebben -kort weergegeven- het volgende aangevoerd.
4.1
Eisers hebben in de eerste plaats gewezen op hetgeen zij in bezwaar hebben aangevoerd. Zij kunnen zich niet verenigen met de herziening en terugvordering van bijstand en met de opgelegde boete.
4.2
Eisers stellen dat het college het intrekkingsbesluit in zijn geheel had moeten intrekken, omdat dit besluit is genomen nadat een verzoek om informatie naar het verkeerde adres is
gestuurd, terwijl de gemeente wist dat eisers daar niet meer woonden.
4.3
Verder hebben eisers erop gewezen dat hun contactambtenaar bij de gemeente heeft bericht dat zij alle gokinzet en -verliezen van eventuele uitgekeerde bedragen mogen aftrekken en alleen een positief saldo moeten opgeven. Eisers zijn van mening dat zij hierop mochten vertrouwen. Volgens eisers is niet in discussie dat van een positief goksaldo nimmer sprake is geweest.
4.4
Er is volgens eisers ten onrechte geen rekening gehouden met het vrijstellingenbeleid zoals geformuleerd in de Beleidsregels giften Participatiewet gemeente Enschede 2019.
grond hiervan kunnen de uitbetalingen in de periode in geding niet worden aangemerkt als inkomen.
4.5
De redenering van het college zou er op neerkomen dat eiser, als gokverslaafde, geen bijstandsuitkering meer kan krijgen, hetgeen ook voor eiseres gevolgen heeft. Een nieuwe aanvraag om bijstand is ook afgewezen. Er zijn indicaties, bijvoorbeeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3677, die erop duiden dat indien een administratie wordt overlegd, de ingelegde bedragen van de uitkeringen zouden kunnen worden afgetrokken. Dat is hier het geval. Aan de bankafschriften is heel goed te zien, dat er ontzettend veel werd gegokt in de periode in geding. Een oplossing zou zijn om de bedragen die vanaf goksites zijn uitbetaald en die aantoonbaar vrijwel onmiddellijk weer zijn ingezet en vergokt, niet als inkomen te zien.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij dit besluit, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Herziening/terugvordering
6.1
Ter zitting hebben eisers meegedeeld dat zij hun grond, zoals vermeld in 4.2 niet langer handhaven. De rechtbank zal deze grond dan ook onbesproken laten.
6.2
In het bestreden besluit is het college ingegaan op de gronden die eisers in bezwaar hebben aangevoerd. Deze gronden zijn voor het college aanleiding geweest om de bijstandsuitkering van eisers te herzien in plaats van in te trekken. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de terugvordering op een lager bedrag en vaststelling van een lagere boete. In het bestreden besluit is het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingegaan op hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd.
6.3
Het college heeft de bedragen die eisers hebben ontvangen uit het gokken en de bedragen van de bijschrijvingen op de bankrekeningen van eisers over de periode vanaf
25 december 2009 tot en met 31 mei 2017 in mindering gebracht op de bijstandsuitkering, die eisers in die periode hebben ontvangen. Eisers hebben niet gesteld dat het college daarbij is uitgegaan van onjuiste bedragen. Uit de gedingstukken is de rechtbank hiervan ook niet gebleken.
6.4
Anders dan eisers hebben gesteld, heeft het college geen rekening hoeven houden met de bedragen die eisers hebben ingelegd bij het gokken. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak, waarin is bepaald dat bij de vaststelling van de inkomsten die met toepassing van de artikelen 19, eerste en tweede lid, en 32, eerste lid, van de WWB op de bijstand in mindering worden gebracht, geen rekening wordt gehouden met de voor de ontvangen inkomsten gemaakte verwervingskosten. [1]
6.5
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. In de e-mail van 20 december 2017 heeft de heer [naam] aan eiser meegedeeld:
“Ik heb zojuist uw uitkering toegekend. Ik heb een opdracht gepland voor januari 2018. De bedoeling is dan dat hij bankafschriften inlevert over de maand november en december. De eventuele winsten die u heeft ontvangen door te gokken, verminderd met uw inzet zal ik dan in mindering brengen op de uitbetaling van januari 2018.”
Deze enkele mededeling per e-mail die ziet op de uitbetaling van de maand januari 2018 is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een opgewekt vertrouwen ten aanzien van de periode 25 december 2009 tot en met 31 mei 2017 (periode in geding), dat gehonoreerd zou moeten worden. Dat aan eisers toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot deze periode, hebben zij niet aannemelijk gemaakt en is de rechtbank ook niet uit de gedingstukken gebleken.
6.6
De rechtbank merkt verder op, naar aanleiding van het beroep van eisers op het beleid van het college ter zake van vrijstelling van giften, dat eisers geen melding hebben gemaakt van de ontvangst van de giften, zodat dit beleid daarom al niet van toepassing is.
6.7
Eisers hebben geen stukken in geding gebracht waaruit blijkt dat bij eiser sprake is van een gokverslaving. Ook hebben zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het college op de hoogte was van een gokverslaving. Dit blijkt ook niet uit de gedingstukken.
Boete
7.1
Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat het bestuursorgaan de bestuurlijke boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij rekening kan worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Een beboetbare gedraging leidt bij gewone verwijtbaarheid tot een boete van 50% van het benadelingsbedrag. [2]
7.2
Ingevolge vaste rechtspraak geldt dat een boete bij gewone verwijtbaarheid binnen twaalf maanden moet kunnen worden voldaan vanuit de beslagvrije ruimte van de toepasselijke bijstandsnorm. De beslagvrije ruimte bedraagt 5% van de voor de betrokkene geldende norm. [3]
7.3
Aangezien het college bij de vaststelling van de boete is uitgegaan van een beslagvrije ruimte van 10% van de voor eisers geldende norm, ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, voor zover daarbij de boete is vastgesteld op € 1.700,00.
7.4
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de boete vaststellen. Uitgaande van 5% van de op de datum van deze uitspraak geldende norm voor gehuwden inclusief VT van € 1.559,58 = € 77,97, moet de boete worden vastgesteld op 12 x € 77,97 = € 935,64. De rechtbank zal daarom de boete vaststellen op dit bedrag.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover dit ziet op de hoogte van de opgelegde bestuurlijke boete en bepalen dat aan eisers een boete wordt opgelegd van € 935,64. De rechtbank zal bepalen dat het bestreden besluit in zoverre in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Voor het overige is het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Voor de proceskosten in bezwaar heeft het college eisers al een vergoeding toegekend met het besluit van 28 november 2018.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de hoogte van de opgelegde boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Op grond van het tweede lid zijn leningen niet uitgesloten van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de PW wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, voor zover hier van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het achtste lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de PW, is het college gehouden een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2928.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1337.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1525.