In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 8 juli 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Appellant had op 16 april 2013 inkomsten uit modellenwerk gemeld, maar het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft deze inkomsten in mindering gebracht op zijn bijstand. Na een melding van een consulent dat appellant in reclamespots verscheen, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en inkomsten. Het college heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een boete opgelegd wegens grove schuld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 1 november 2013 tot en met 28 oktober 2015 niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand. De Raad oordeelde dat het college de boete ten onrechte had vastgesteld op € 1.746,- en dat deze moest worden verlaagd naar € 1.230,66, rekening houdend met de draagkracht van appellant. De Raad heeft ook geoordeeld dat de afwijzing van de bijstandsaanvragen van appellant onterecht was, omdat de bedragen die hij van zijn moeder ontving als leningen moesten worden aangemerkt en niet als inkomen. De Raad heeft de eerdere besluiten van het college vernietigd en appellant met terugwerkende kracht bijstand toegekend.