ECLI:NL:CRVB:2018:2004
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op verzoek van appellant in verband met samenwoning en niet-gemelde bijschrijvingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellant ontving sinds 1 april 1996 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en heeft verklaard samen te gaan wonen met [B]. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Rotterdam, waarbij bij een huisbezoek op 9 oktober 2015 diverse spullen van [B] in de woning van appellant werden aangetroffen. Appellant en [B] hebben op 12 oktober 2015 een verklaring ondertekend waarin zij aangeven per 1 november 2015 hun bijstand te willen beëindigen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vervolgens de bijstand van appellant per 1 november 2015 ingetrokken, omdat hij geen melding had gemaakt van bijschrijvingen en kasstortingen op zijn bankrekening. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten van het college bevestigd, maar heeft de hoogte van de opgelegde boete verlaagd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen en kasstortingen, en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van teveel ontvangen bijstand terecht zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd.