ECLI:NL:CRVB:2019:669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de rechtspositie van een zorgcentrum en de toekenning van een persoonsgebonden budget
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een zorgcentrum, appellante, tegen een besluit van het Drechtstedenbestuur. Appellante heeft een zorgcentrum dat zorg verleent aan hulpbehoevende cliënten, die gebruik maken van persoonsgebonden budgetten (pgb's) voor de bekostiging van zorg. Het bestuur heeft op 15 september 2015 besloten dat een cliënte van appellante met haar pgb geen zorg meer mag inkopen bij appellante, omdat de verleende zorg van onvoldoende kwaliteit zou zijn. Dit besluit heeft geleid tot een procedure waarbij appellante zich niet als belanghebbende kon laten erkennen, wat door de voorzieningenrechter werd bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belang rechtstreeks door het besluit wordt geraakt, omdat het besluit een negatieve beoordeling van haar zorgverlening inhoudt en haar financiële positie bedreigt. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 maart 2019 geoordeeld dat appellante wel degelijk een eigen belang heeft bij het besluit, los van de contractuele relatie met haar cliënten. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het bestuur opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de aanwijzingen van de Raad. Tevens is het bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante.