ECLI:NL:CRVB:2022:2461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
22 / 1834 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard voor Zorg B.V. en Bewindvoering B.V. in verband met belangen bij besluit zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. en twee betrokkenen, Zorg B.V. en Bewindvoering B.V., die zich niet als belanghebbenden konden kwalificeren in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokkenen belanghebbenden waren bij het besluit van het zorgkantoor om een persoonsgebonden budget (pgb) in te trekken en een bedrag terug te vorderen van de budgethouder. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de belangen van de betrokkenen niet rechtstreeks bij het besluit van 25 augustus 2020 betrokken zijn, omdat de financiële gevolgen van dat besluit uitsluitend de relatie tussen de budgethouder en het zorgkantoor betreffen. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkenen geen eigen, zelfstandig (vermogens)belang hebben dat losstaat van het contractuele belang. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen tegen het bestreden besluit en het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 1834 WLZ, 22/1835 WLZ, 22/2823 WLZ, 22/2824 WLZ

Datum uitspraak: 23 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2022, 21/4016 en 21/4096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
[Naam B.V. 1] Zorg B.V. (betrokkene 1)
[Naam B.V. 2] Bewindvoering B.V. (betrokkene 2)

PROCESVERLOOP

Namens het zorgkantoor heeft mr. H.J. Arnold, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene 1 hebben mr. drs. F.P. Heijne en mr. V.S. van Brouwershaven, advocaten, incidenteel hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene 2 heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor en betrokkene 1 hebben nadere stukken ingediend.
Het zorgkantoor heeft een zienswijze ingediend.
Betrokkene 1 heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer en mr. C. Hartman, bijgestaan door mr. Arnold. Namens betrokkene 1 zijn mr. drs. Heijne en mr. Van Brouwershaven verschenen. Namens betrokkene 2 zijn mr. Wijling en mr. F.C. le Roy, advocaat, verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[Naam] (budgethouder) is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor zorg. Het zorgkantoor heeft hem in verband hiermee voor de periodes van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 en van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 op grond van de Wlz een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Budgethouder kocht met dit pgb de zorg in bij betrokkene 1. Budgethouder heeft betrokkene 2, de bewindvoerder van de budgethouder, ingeschakeld voor het bieden van gewaarborgde hulp.
1.3.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 25 augustus 2020 de aan de budgethouder gerichte verleningsbeschikkingen voor de jaren 2019 en 2020 ingetrokken en van hem een bedrag van € 75.861,91 teruggevorderd. Het zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Het pgb is volgens het zorgkantoor namelijk niet volledig besteed aan het inkopen van Wlz-zorg. Daar komt bij dat de budgethouder de wijziging in de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving niet tijdig bij het zorgkantoor heeft gemeld.
1.4.
Budgethouder en betrokkenen hebben tegen het besluit van 25 augustus 2020 bezwaar gemaakt.
1.5.
Betrokkene 1 heeft beroep niet tijdig beslissen ingesteld.
1.6.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) de onder 1.4 vermelde bezwaren ongegrond verklaard.
2.1.
Betrokkene 1 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft ook betrokkene 2 in zijn hoedanigheid van gewaarborgde hulp tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De budgethouder heeft daarin berust.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard en de door het zorgkantoor verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft verder de beroepen tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 25 augustus 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat betrokkenen belanghebbenden zijn bij het bestreden intrekkings- en terugvorderingsbesluit.. Zij worden direct geraakt of kunnen worden geraakt in hun vermogenspositie. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de zorgovereenkomsten, zorgbeschrijvingen en facturen niet met elkaar overeenkomen. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank iets wat het zorgkantoor vooraf had kunnen en moeten controleren. Het zorgkantoor mag dit dus niet achteraf tegenwerpen aan de budgethouder. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het zorgkantoor onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de conclusie dat de gedeclareerde zorg niet overeenkomt met de daadwerkelijk geleverde zorg. De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat het zorgkantoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen behorende bij het pgb.
3.1.
Het zorgkantoor heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
3.2.
Betrokkene 1 heeft tegen de aangevallen uitspraak incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.3.
Betrokkene 2 heeft tegen de aangevallen uitspraak voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De Raad ziet zich eerst geplaatst voor de vraag of betrokkene 1 en 2 in de gegeven omstandigheden zijn aan te merken als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.
4.1.3.
De Raad is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden betrokkene 1 en 2 niet zijn aan te merken als belanghebbenden. Hun belangen zijn niet rechtstreeks bij het besluit van 25 augustus 2020 betrokken. De rechtstreekse financiële gevolgen van dat uitsluitend aan de budgethouder gerichte besluit doen zich uitsluitend gevoelen in de relatie tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Voor zover betrokkenen van dat besluit financiële gevolgen (zullen) ondervinden, vloeien die niet rechtstreeks voort uit dat besluit. Dat het zorgkantoor de vordering op de budgethouder op hen wil verhalen is immers een gegeven dat niet rechtstreeks met het besluit van 25 augustus 2020 is verbonden. Het feit dat de budgethouder zijn eventuele civiele vordering op betrokkenen aan het zorgkantoor heeft gecedeerd bevestigt dit niet rechtstreekse verband. In het besluit van 25 augustus 2020 zijn weliswaar overwegingen gewijd aan het standpunt van het zorgkantoor dat betrokkene 1 minder zorg heeft geleverd dan is gedeclareerd en dat betrokkene 2 haar taak niet naar behoren heeft vervuld, maar dat besluit steunt niet hierop, maar op het standpunt van het zorgkantoor dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Gelet hierop en de specifieke bewoordingen in het besluit van 25 augustus 2020 leidt dit besluit op zichzelf bezien niet tot aantasting van de reputatie van betrokkenen, zodat zij evenmin hieraan een rechtstreeks betrokken belang kunnen ontlenen. Nu in het besluit van 25 augustus 2020 niet staat dat budgethouder geen Wlz-zorg meer zal mogen betrekken van betrokkene 1 en dat betrokkene 2 niet meer als gewaarborgde hulp zal worden geaccepteerd, betekent het vorenstaande dat in dit geval niet is gebleken van een eigen, zelfstandig (vermogens)belang, dat los staat van het contractuele belang (vergelijk de uitspraken van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:669, en van 27 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1745). Voor zover in de toekomst een aanvraag voor een pgb wordt afgewezen op de grond dat betrokkenen niet worden geaccepteerd, dan kunnen zij hiertegen rechtsmiddelen aanwenden als hun belang rechtstreeks bij dat besluit betrokken is.
4.2.
Wat is overwogen onder 4.1.2 heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen tegen het bestreden besluit en het beroep niet tijdig beslissen nietontvankelijk verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen het besluit van 1 juli 2021 en het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt