ECLI:NL:CRVB:2019:3785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
18/5782 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing van werkzaamheden en schadevergoeding bij de korpschef van politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de korpschef van politie en een betrokkene die werkzaam was als Operationeel Specialist C. De betrokkene had op 21 juli 2016 een aanvraag ingediend voor ontheffing van werkzaamheden op basis van de 18-maandenregeling. De korpschef had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgende rechtsgang. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. De korpschef heeft echter in hoger beroep erkend dat de situatie op de peildatum van 1 juni 2017 niet correct was beoordeeld in het nadere besluit van 9 november 2018. De Raad heeft geoordeeld dat de korpschef de aanvraag opnieuw moet beoordelen op basis van de juiste peildatum en dat het nadere besluit vernietigd moet worden. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het onduidelijk is of en in welke omvang schade is geleden. De korpschef is veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.280,-.

Uitspraak

18.5782 AW, 18/6522 AW

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2018, 18/343 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C. Lamuadni een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft hierop een zienswijze gegeven.
De korpschef heeft op 9 november 2018 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit). Betrokkene heeft hierop gereageerd.
Op 21 augustus 2019 heeft de korpschef het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken.
Betrokkene heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een aantal soortgelijke zaken, plaatsgevonden op 10 oktober 2019. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en
C. Krooder-Tammer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Lamuadni. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende deze hoger beroepen verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 18 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2432, ECLI:NL:CRVB:2019:2506, ECLI:NL:CRVB:2019:2507, ECLI:NL:CRVB:2019:2508 en ECLI:NL:CRVB:2019:2573).
1.2.
Betrokkene was werkzaam in de functie van Operationeel Specialist C bij de [eenheid]. Hij heeft op 21 juli 2016 een aanvraag ingediend om ontheffing van werkzaamheden (18-maandenregeling/remplaçantenregeling) als bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), zoals dit luidde direct voorafgaand aan 1 juni 2016.
1.3.
Bij brief van 16 december 2016, aangevuld bij brief van 3 maart 2017, is aan betrokkene medegedeeld dat zijn aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen omdat het aantal lege plekken groter is dan het aantal herplaatsingskandidaten waarvoor nog een passende functie moet worden gevonden. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juli 2017 gegrond verklaard. Hierbij is medegedeeld dat alsnog inhoudelijk op het verzoek van betrokkene wordt beslist.
1.4.
Bij besluit van 12 juli 2017 heeft de korpschef het verzoek om ontheffing van werkzaamheden afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, omdat op de peildatum 1 juni 2017 sprake is van overbezetting van 0,31 fte. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hierbij heeft de korpschef vastgesteld dat ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake is van een overbezetting van 0,31 fte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen.
3. Betrokkene heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij het nadere besluit van 9 november 2018 heeft de korpschef het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard, omdat uit het onderzoek is gebleken dat de functie van betrokkene geen passende plek is voor een van de 24 herplaatsingskandidaten. Nu met het nadere besluit niet aan de bezwaren van betrokkene is tegemoet gekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit besluit mede in zijn beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Incidenteel hoger beroep
5.1.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de korpschef bij de beslissing op bezwaar terecht op grond van artikel 7:11 van de Awb ex nunc heeft beslist. Deze beroepsgrond slaagt. De Raad heeft in zijn uitspraken van 18 juli 2019 het uitgangspunt onderschreven dat alle aanvragen op gelijke wijze worden beoordeeld en het niet onredelijk geacht dat daarvoor een peildatum wordt gehanteerd. Geoordeeld is dat de peildatum van 1 juni 2017 de rechterlijke toets kan doorstaan. Dit betekent dat de korpschef de aanvraag om ontheffing van werkzaamheden bij het nieuw te nemen besluit dient te beoordelen naar de situatie op de peildatum 1 juni 2017.
5.2.
Uit wat in 5.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef bij de beslissing op bezwaar terecht op grond van artikel 7:11 van de Awb ex nunc heeft beslist.
Nader besluit
5.3.
De korpschef heeft ter zitting erkend dat bij het nadere besluit niet de situatie op de peildatum 1 juni 2017 is beoordeeld en dat de motivering van het nadere besluit niet voldoet aan de in de uitspraken van 18 juli 2019 gegeven maatstaven. De korpschef zal conform de in die uitspraken gegeven maatstaven onderzoeken of op de peildatum 1 juni 2017 een herplaatsingskandidaat op de plek van betrokkene kon worden geplaatst en een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Reeds hierom dient het beroep tegen het nadere besluit gegrond te worden verklaard en komt het nadere besluit voor vernietiging in aanmerking. De korpschef dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een beroep tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5.4.
Betrokkene heeft ter zitting verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Hiertoe wordt overwogen dat het niet zeker is hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden. Het is daarom nu niet mogelijk om vast te stellen of, en zo ja in welke omvang, door betrokkene schade is geleden. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding mede ter beoordeling voorligt bij de nadere besluitvorming.
6. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.280,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef bij de beslissing op bezwaar terecht op grond van artikel 7:11 van de Awb ex nunc heeft beslist;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 november 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt de korpschef op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H. Lagas en K.H Sanders als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.