In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2018. Appellante had een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Participatiewet, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, in tegenstelling tot de rechtbank die dit niet had erkend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 29 september 2016 tot en met 21 november 2016 onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie, maar dat de verklaringen van haar vrienden en de heer X, die haar ondersteunden na het overlijden van haar partner, geloofwaardig waren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, waarbij de hoogte van de bijstandsnorm moet worden vastgesteld. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.536,-.