ECLI:NL:RBDHA:2023:5211
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bijstandsaanvraag. Verzoeker had op 31 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een financiële noodsituatie verkeerde. Tijdens de zitting op 16 maart 2023 werd het verzoek behandeld, maar het onderzoek werd geschorst en later hervat. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter op 7 april 2023 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij recht had op bijstand. Hij had verklaard dat hij geen inkomen of vermogen had, maar de voorzieningenrechter vond dat hij niet had voldaan aan de inlichtingenplicht. Verzoeker had grote contante bedragen opgenomen, waarvan hij stelde dat hij deze had vergokt. De voorzieningenrechter benadrukte dat het aan verzoeker was om objectieve en verifieerbare bewijzen te leveren over de besteding van deze bedragen. De verklaringen die hij had overgelegd waren niet voldoende om zijn gokactiviteiten en de daaruit voortvloeiende financiële situatie te onderbouwen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het toekennen van een voorlopige voorziening, omdat er geen objectieve aanknopingspunten waren om te stellen dat verzoeker recht had op bijstand. De voorzieningenrechter drong er bij partijen op aan om tijdens de bezwaarprocedure in gesprek te blijven over de benodigde stukken om het recht op bijstand vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.B. Wijnholt, in aanwezigheid van griffier mr. M. van de Wetering, en er werd geen hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak toegestaan.