ECLI:NL:CRVB:2019:1835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de definitieve vaststelling van de WGA-uitkering en de toepassing van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de definitieve vaststelling van zijn WGA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die sinds 2012 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, betwist de berekening van zijn uitkering over de maanden december 2015 en mei 2016. Hij stelt dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn extra periodiek salaris (EPS) en vakantiebijslag, die hij voor andere doeleinden heeft ingezet. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv de WGA-uitkering correct heeft vastgesteld volgens de bepalingen van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de juiste toepassing heeft gegeven aan het AIB. De Raad bevestigt dat de berekening van de WGA-uitkering correct is, en dat de keuzes van appellant met betrekking tot zijn EPS en vakantiebijslag niet in strijd zijn met de wet. De Raad concludeert dat er geen reden is om te oordelen dat de uitkering onterecht is vastgesteld, en dat het beroep op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.