ECLI:NL:CRVB:2023:365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van WIA-uitkering op basis van nieuwe feiten
In deze zaak heeft verzoeker verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld. Verzoeker, die sinds 2012 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering, stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verkeerde informatie had verstrekt en dat de loonaangiftespecificaties onjuist waren geïnterpreteerd. Hij baseerde zijn verzoek op brieven van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin hij stelde dat het Uwv bij de vaststelling van zijn inkomen een verkeerde verrekening had toegepast.
De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen. De Raad oordeelde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die vóór de uitspraak van 6 juni 2019 bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Aangezien verzoeker niet voldeed aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, werd het verzoek afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met L. Winters als griffier, en vond plaats op 22 februari 2023. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.