Uitspraak
20.2594 WW
OVERWEGINGEN
artikel 4:1, derde lid, van het AIB het volledig uitgekeerde bedrag aan vakantiegeld toegerekend aan mei 2019. Met betrekking tot onder andere extra periodiek salaris, zoals vakantietoeslag, geeft het achtste lid van artikel 4:1 van het AIB het Uwv de discretionaire bevoegdheid om bij het vaststellen van het inkomen het in het aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantietoeslag in aanmerking te nemen. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Dat deze keuze van het Uwv voor appellant nadelig uitpakt, maakt niet dat geen sprake meer is van een redelijke wetstoepassing.
ECLI:NL:CRVB:2002:AF2374. Waar de maand mei 2019 voor appellant uiteindelijk de enige maand bleek waarin hij een beroep op een WW-uitkering hoefde te doen, is die uitkomst extra zuur. Door deze verrekening gaat immers bijna een hele maand uitkering verloren. Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat met deze wijze van verrekenen geen recht wordt gedaan aan het verzekeringskarakter van de WW.
WW-uitkering betreft van deze uitzondering juist geen gebruik wordt gemaakt (zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:904). Omdat in het geval van appellant sprake is van het korten van inkomsten uit ouderdomspensioen op een WW-uitkering, heeft het Uwv op een juiste grondslag op de WW-uitkering over de maand mei 2019 het volledige in deze maand door het PFZW uitbetaalde bedrag aan ouderdomspensioen, zoals dat blijkt uit de polisadministratie, in mindering gebracht.
artikel 4:1 van het AIB het Uwv de discretionaire bevoegdheid om bij het vaststellen van het inkomen het in het aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag in aanmerking te nemen. Niet in geschil is dat in het geval van appellant sprake is van een opbouw van vakantiebijslag, zodat het Uwv bevoegd was om bij de korting van het ouderdomspensioen op de WW-uitkering uit te gaan van het in het aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag in plaats van het in dat aangiftetijdvak uitbetaalde bedrag aan vakantiebijslag.
artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in elk concreet geval de vraag moet beantwoorden of toepassing van deze vaste gedragslijn voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die vaste gedragslijn te dienen doelen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 november 2019;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.