Uitspraak
21.1918 WIA
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering. In verband hiermee wordt de WGA-uitkering bij wijze van voorschot betaald en vindt achteraf de definitieve vaststelling van de WGA-uitkering plaats.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante, die over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 werd vastgesteld door het Uwv. Appellante ontving een WGA-loonaanvullingsuitkering en was daarnaast werkzaam bij de gemeente via uitzendbureaus. De inkomsten uit deze arbeid werden verrekend met de WGA-uitkering, wat leidde tot een voorschotbetaling en een definitieve vaststelling van de uitkering achteraf. Het Uwv had eerder de WGA-uitkering definitief vastgesteld en een nabetaling gedaan, maar trok dit besluit later in en stelde een nieuw bedrag vast. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank niet voldoende had onderbouwd waarom het Uwv geen andere afweging had gemaakt. Ze wees op de gevolgen van het buiten beschouwing laten van onbelaste reiskosten voor de aankomende jaren, wat zou leiden tot een onevenredig resultaat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het Uwv de WIA-uitkering correct had vastgesteld. De keuze van appellante om een deel van haar eindejaarsuitkering in te zetten voor een andere bestemming, namelijk reiskostenvergoeding, leidde tot een lager bedrag aan uitbetaling. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om het bedrag aan ontvangen reiskostenvergoeding in mindering te brengen op de eindejaarsuitkering.
De Raad concludeerde dat de berekeningswijze van het Uwv niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.