2.3Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat de omschrijving van de werkzaamheden waarmee appellant staat geregistreerd in het handelsregister niet overeenkomt met wat appellant voorstelt, namelijk de SBI-code 86.91.2 (Praktijken en fysiotherapeuten). De beschrijving is evenmin onder een andere SBI-code in Bijlage 1 te brengen, aldus verweerder. De SBI-code waarmee appellant wel is geregistreerd (Arbobegeleiding en re‑integratie), staat terecht niet in Bijlage 1. Dat appellant feitelijk aan fysiotherapie zou doen maakt dit niet anders. Van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder ten gunste van appellant moet afwijken van de TOGS is niet gebleken, aldus verweerder.
3. De TOGS luidt, voor zover thans van belang, als volgt.
Artikel 1:
[…]
direct gedupeerde onderneming: gedupeerde onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister met een hoofd- of nevenactiviteit die in de tabellen 1a, 1b of 1c van bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd;
gedupeerde onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf:
a. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit die in bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd;
b. waar ten hoogste 250 personen werkzaam zijn, blijkend uit de inschrijving in het handelsregister op 15 maart 2020; en
c. die:
1°. voor zover het een onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;
[…]
4. Het College ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het bevoegd is op het beroep te beslissen. Nu de TOGS niet is gebaseerd op artikel 3 van de Kaderwet EZK-en LNV-subsidies (Kaderwet), en ook overigens geen wettelijke grondslag voor de TOGS valt aan te wijzen, betekent dit dat het College niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen, tenzij de TOGS een zodanige verwantschap heeft met andere aan het College toebedeelde wetten en regelingen, dat aan het College desondanks de bevoegdheid toekomt over het beroep te beslissen. Naar het oordeel van het College doet zich hier deze uitzondering voor. Daarbij neemt het College in aanmerking dat de TOGS beoogt te voorzien in een tegemoetkoming voor ondernemingen in bepaalde sectoren die schade lijden door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. Daarmee is de TOGS een voorloper van de op artikel 3 van de Kaderwet gebaseerde Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL), die een vergelijkbare doelstelling en een deels vergelijkbare systematiek kent. Tegen besluiten op grond van de TVL kan wel beroep worden ingesteld bij het College in eerste en enige aanleg. Gelet hierop acht het College zich bevoegd eveneens te oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de TOGS.
5. Appellant voert aan dat hij werkzaam is als fysiotherapeut. Hij gaat naar bedrijven en adviseert en/of behandelt mensen op locatie naar aanleiding van werk-gerelateerde klachten. Dit blijkt uit onder meer uit het feit dat hij staat ingeschreven in het Register van Bedrijfsfysiotherapeuten, waaraan als voorwaarde is verbonden het in bezit zijn van een diploma Fysiotherapie, een post-HBO opleiding Bedrijfsfysiotherapie, een inschrijving in het BIG-register en het hebben van een lidmaatschap van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie. Deze registraties brengen financiële lasten met zich mee, die appellant niet was aangegaan als hij niet als fysiotherapeut werkzaam was. Ook uit de bedrijfsnaam van appellant, [naam 2] , blijkt dat hij fysiotherapeut is. [naam 2] is immers een samenvoeging van de eerste letters van [naam 1] . Dit zijn de subdomeinen waarbinnen appellant zijn werkzaamheden als fysiotherapeut uitvoert. Eenieder die wel eens bij een fysiotherapeut is geweest weet dat er eerst onderzoek wordt uitgevoerd, aansluitend advies volgt en dat een deel van de behandeling vaak uit training of oefeningen bestaat. De beoordelaar van het bezwaar wist ook dat appellant fysiotherapeut is. Op 31 augustus 2020 heeft immers over het bezwaarschrift een informeel telefoongesprek plaatsgevonden met verweerder. In dit gesprek is aan de orde gekomen dat al zijn werkzaamheden worden uitgevoerd vanuit zijn deskundigheid als arbeidsfysiotherapeut dan wel als bedrijfsfysiotherapeut. Appellant vindt het opmerkelijk dat hij in dit telefoongesprek zijn verhaal heeft gedaan zonder dat hem duidelijk te verstaan is gegeven dat zijn bezwaar geen kans van slagen had. Appellant erkent dat de SBI-code waarmee hij op de peildatum was ingeschreven niet aansluit bij zijn feitelijke activiteiten. Dat was ook de reden dat hij een Melding niet-aansluitende SBI-code heeft ingediend. Hij heeft daarom ook verzocht de SBI‑code te wijzigen in 86.91.2 (Praktijken van Fysiotherapeuten). Verweerder houdt ten onrechte vast aan de omschrijving van zijn werkzaamheden in het handelsregister. Het gaat appellant erom dat zijn feitelijke activiteiten overeenkomen met de activiteiten van de SBI‑code waar praktijken van fysiotherapeuten onder vallen.