ECLI:NL:CRVB:2018:3110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van toeslag wegens schending inlichtingenplicht bij afkoop pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante inkomsten uit de afkoop van pensioen heeft ontvangen, maar deze niet heeft gemeld. Hierdoor heeft het Uwv de toeslag herzien en een bedrag van € 349,95 teruggevorderd, alsook een boete van € 52 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar tegen het herzieningsbesluit niet-ontvankelijk was verklaard, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante volgehouden dat het herzieningsbesluit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet duidelijk was welk bedrag zij moest terugbetalen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv en de rechtbank het bezwaar van appellante ten onrechte niet inhoudelijk hebben beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden, maar dat er twijfel bestond over het besluitkarakter van het herzieningsbesluit, wat heeft geleid tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De Raad heeft de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 3 september 2013 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de brieven van 6 en 9 september 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de Staat veroordeeld tot betaling van € 1.000,- schadevergoeding aan appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn, en het Uwv is veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 2.505,-.