ECLI:NL:CRVB:2018:2734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding; beoordeling van hoofdverblijf en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante ontving sinds 30 november 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en werd beschuldigd van het voeren van een gezamenlijke huishouding met [X], wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en een terugvordering van eerder ontvangen bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had op basis van een melding en daaropvolgend onderzoek geconcludeerd dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [X] zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante. De onderzoeksbevindingen waren onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft de bestreden besluiten vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2015. Tevens heeft de Raad het besluit tot oplegging van een boete herroepen, omdat het college niet had aangetoond dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.006,- bedragen.