Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 15 januari 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Beroepsgronden
Wettelijk kader
Beoordeling
20 december 2017 is hij pas op 16 december 2017 naar Den Bosch verhuisd. [naam persoon] is ook pas sinds 13 oktober 2017, dus na aanvang van het verblijf bij eiseres, ingeschreven in Den Bosch. Eiseres heeft niet onderbouwd dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam persoon] zich in de periode in geding op een andere plaats dan de woning van eiseres bevond. Dat het ging om een kortdurend of tijdelijk verblijf is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam persoon] circa 2,5 maand in de woning van eiseres heeft verbleven. Overigens is de duur van het verblijf slechts één van de omstandigheden waaruit het hoofdverblijf kan worden afgeleid (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:81). De rechtbank heeft in dit geval echter ook andere omstandigheden vastgesteld waaruit dit kan worden afgeleid. Voor zover eiseres stelt dat [naam persoon] in haar woning verbleef om mantelzorg te verlenen en omdat hij in een verhuizing zat, is dat niet relevant voor de beoordeling van het hoofdverblijf. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3453) zijn de omstandigheden die tot het gezamenlijke hoofdverblijf hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Conclusie