ECLI:NL:RBZWB:2019:165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
BRE 18_2886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde kostendeler en hoofdverblijf

Op 15 januari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. ing. J.G. van Ek, en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 3 april 2018, waarin haar bijstandsuitkering werd herzien op basis van de kostendelersnorm. Baanbrekers stelde dat eiseres niet had gemeld dat een kostendelende medebewoner, aangeduid als [naam persoon], in haar woning verbleef van 29 september 2017 tot 16 december 2017. Eiseres betwistte deze herziening en voerde aan dat [naam persoon] slechts tijdelijk bij haar verbleef en niet als kostendelende medebewoner kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat Baanbrekers voldoende bewijs had geleverd dat [naam persoon] zijn hoofdverblijf in de woning van eiseres had. De rechtbank baseerde haar oordeel op waarnemingen, verklaringen van eiseres en [naam persoon], en de omstandigheden rondom hun verblijf. De rechtbank concludeerde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door het verblijf van [naam persoon] niet te melden, wat leidde tot een te hoog bedrag aan bijstandsverlening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de herziening van de bijstandsuitkering.

De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, en dat de kostendelersnorm van toepassing is wanneer er sprake is van een kostendelende medebewoner. De rechtbank wees erop dat de motieven van de betrokkenen en de aard van hun relatie niet relevant zijn voor de beoordeling van het hoofdverblijf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/2886 PW

uitspraak van 15 januari 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. ing. J.G. van Ek,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 april 2018 (bestreden besluit) van Baanbrekers over de herziening van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Baanbrekers heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.E.C. Bertens.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
1.1
Eiseres ontvangt sinds 5 februari 2009 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande zonder kostendeler.
1.2
Naar aanleiding van een anonieme tip heeft Baanbrekers de woon- en leefsituatie van eiseres onderzocht. Hierover is op 3 januari 2018 gerapporteerd.
1.3
Met het besluit van 8 januari 2018 (primaire besluit) heeft Baanbrekers de bijstandsuitkering van eiseres herzien door over de periode van 29 september 2017 tot 16 december 2017 de kostendelersnorm toe te passen op basis van 2 personen. Hieraan heeft Baanbrekers ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft gemeld dat de heer [naam persoon] (hierna: [naam persoon] ) in de periode 29 september 2017 tot en met 16 december 2017 zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Vanaf 16 december 2017 is de uitkering gewijzigd voortgezet naar de norm van een alleenstaande ouder zonder kostendeler.
1.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.
Beroepsgronden
2.1
Eiseres voert in beroep, kort samengevat, aan dat de kostendelersnorm niet van toepassing is omdat [naam persoon] niet kan worden aangemerkt als kostendelende medebewoner. Hij heeft namelijk geen hoofdverblijf gehad in de woning van eiseres. Die conclusie kan volgens eiseres niet worden getrokken op basis van de waarnemingen. Het verblijf van [naam persoon] bij eiseres was tijdelijk. Hij had niet de intentie om zijn woonstede elders op te geven. Eiseres stelt ook dat zij en [naam persoon] niet in de kosten hebben gedeeld. Daarom meent eiseres dat zij de aanwezigheid van [naam persoon] niet hoefde te melden en heeft zij de inlichtingenplicht niet geschonden.
3.
Wettelijk kader
3.1
Artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.2
Artikel 19a, eerste lid, van de PW bepaalt dat onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
de echtgenoot van belanghebbende is;
op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;
op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger; of
een persoon is die:
1. onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering;
2. onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming;
3. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;
4. een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1° tot en met 3° volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1° en 2° geldt dat hij op enig moment tijdens dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
3.3
Artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, de kostendelersnorm van toepassing is.
3.4
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens, die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
3.5
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.
Beoordeling
4.1
In geschil is of Baanbrekers terecht het recht op bijstand van eiseres over de periode van 29 september 2017 tot 16 december 2017 (periode in geding) heeft herzien door de kostendelersnorm toe te passen. Daarom ligt de vraag voor of [naam persoon] kan worden aangemerkt als meerderjarige kostendelende medebewoner. Partijen zijn het erover eens dat in dit verband alleen in geschil is of [naam persoon] in die periode zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres.
4.2
De rechtbank overweegt dat een besluit tot herziening van een uitkering een voor de betrokkene belastend besluit is. Dit brengt met zich mee dat het in de eerste plaats aan Baanbrekers is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag liggen. Dit betekent dat Baanbrekers aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Het is daarom aan Baanbrekers om aannemelijk te maken dat [naam persoon] in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
4.3
Op welk adres [naam persoon] in de BRP staat ingeschreven, is niet bepalend voor waar hij zijn hoofdverblijf heeft (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432). De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2734), worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Er moet worden beoordeeld waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene zich bevindt.
4.4.1
Baanbrekers heeft in het kader van het onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres diverse registratiesystemen geraadpleegd, waarnemingen gedaan bij de woning van eiseres en bankafschriften van eiseres opgevraagd. Ook heeft Baanbrekers op 15 november 2017 een huisbezoek gebracht aan de woning van eiseres en daarbij zijn eiseres en [naam persoon] gehoord. Eiseres is nogmaals gehoord op 13 december 2017.
4.4.2
De waarnemingen zijn gedaan in de periode van 29 september 2017 tot en met 15 november 2017. Daarbij is de bedrijfsauto van de werkgever van [naam persoon] alleen op 29 september 2017 gezien bij de woning van eiseres. Zijn personenauto is bij 29 van de 31 waarnemingen gesignaleerd in de buurt van de woning van eiseres. De personenauto is vaak vroeg in de morgen gezien en op verschillende plaatsen in de straat. Ook stond de auto er meerdere dagen achter elkaar. In het beroepschrift heeft eiseres aangevoerd dat de aanwezigheid van de personenauto bij de woning van eiseres niet ten grondslag kan worden gelegd aan de conclusie dat [naam persoon] daar zijn hoofdverblijf had. [naam persoon] zou zich namelijk vooral met zijn bedrijfsauto hebben verplaatst. Uit de stukken blijkt echter dat [naam persoon] sinds eind september 2017 geen werk meer had en eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij toen niet meer beschikte over de bedrijfsauto. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank geen logische verklaring gegeven voor de veelvuldige aanwezigheid van de personenauto bij de woning van eiseres.
4.4.3
De rechtbank constateert dat de waarnemingen zijn geëindigd op de dag dat aan de woning van eiseres een huisbezoek is gebracht. [naam persoon] is daarbij aangetroffen in de woning van eiseres. Tijdens het huisbezoek zijn persoonlijke spullen van [naam persoon] aangetroffen, zoals werkkleding en een scheermes. [naam persoon] heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat hij staat ingeschreven in Den Bosch, maar daar niet woont. Ook heeft hij verklaard dat zijn spullen zijn opgeslagen bij een opslagbedrijf en hij daar pas 4 december 2017 weer bij kan. Eiseres heeft op 13 december 2017 verklaard dat de situatie eigenlijk niet is veranderd ten opzichte van het huisbezoek. [naam persoon] verbleef nog bij haar, maar steeds minder. Dit was soms 4 dagen, soms 5 dagen. [naam persoon] was bezig met het leggen van een vloer in zijn appartement in Den Bosch. Eiseres heeft op 20 december 2017 aan Baanbrekers laten weten dat [naam persoon] op 16 december 2017 uit haar woning is vertrokken en in Den Bosch woont.
4.5
De rechtbank is op basis van de feiten en omstandigheden die hiervoor vermeld worden (gezamenlijk en in onderlinge samenhang bezien) van oordeel dat Baanbrekers voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam persoon] zich in de beoordelingsperiode in de woning van eiseres bevond. De rechtbank acht met name van belang dat eiseres heeft verklaard dat [naam persoon] meer dan de helft van de nachten bij haar verbleef en dat [naam persoon] heeft verklaard dat hij niet woonde op zijn BRP-adres. De verklaring van eiseres ziet ook op de periode na de waarnemingen, zodat ook aannemelijk is gemaakt dat [naam persoon] na 15 november 2017 (tot 16 december 2017) in de woning van eiseres verbleef. De rechtbank ziet in de medische gegevens die eiseres in bezwaar heeft overgelegd geen aanwijzingen dat zij niet aan haar verklaringen van 15 november en 13 december 2017 kan worden gehouden. Voor zover eiseres betoogt dat er niet veel persoonlijke spullen van [naam persoon] in de woning van eiseres lagen, overweegt de rechtbank dat [naam persoon] op dat moment kennelijk ook niet over veel spullen beschikte.
4.6
Eiseres voert aan dat [naam persoon] slechts tijdelijk bij haar verbleef en niet de intentie had om zijn woonstede elders op te geven. Eiseres kan echter niet aangeven welke woonstede [naam persoon] dan niet had willen opgeven en welk adres dan wel als zijn hoofdverblijf zou moeten worden beschouwd. In de periode in geding had [naam persoon] de woning in Rosmalen al verlaten en blijkens de verklaring van eiseres op
20 december 2017 is hij pas op 16 december 2017 naar Den Bosch verhuisd. [naam persoon] is ook pas sinds 13 oktober 2017, dus na aanvang van het verblijf bij eiseres, ingeschreven in Den Bosch. Eiseres heeft niet onderbouwd dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam persoon] zich in de periode in geding op een andere plaats dan de woning van eiseres bevond. Dat het ging om een kortdurend of tijdelijk verblijf is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam persoon] circa 2,5 maand in de woning van eiseres heeft verbleven. Overigens is de duur van het verblijf slechts één van de omstandigheden waaruit het hoofdverblijf kan worden afgeleid (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:81). De rechtbank heeft in dit geval echter ook andere omstandigheden vastgesteld waaruit dit kan worden afgeleid. Voor zover eiseres stelt dat [naam persoon] in haar woning verbleef om mantelzorg te verlenen en omdat hij in een verhuizing zat, is dat niet relevant voor de beoordeling van het hoofdverblijf. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3453) zijn de omstandigheden die tot het gezamenlijke hoofdverblijf hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en [naam persoon] in de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, namelijk in de woning van eiseres.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres het verblijf van [naam persoon] in haar woning moeten melden bij Baanbrekers, omdat dit van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstandsuitkering. Het is niet in geschil dat eiseres het verblijf van [naam persoon] niet heeft gemeld. Eiseres heeft daarom de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet geschonden.
4.9
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat Baanbrekers [naam persoon] over de periode 29 september 2017 tot 16 december 2017 terecht als kostendelende medewoner als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet heeft aangemerkt. De rechtbank voegt daaraan toe dat eiseres ter zitting heeft erkend dat er tussen haar en [naam persoon] geen commerciële relatie bestond, zodat die uitzonderingssituatie niet van toepassing is. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet was in de periode in geding de kostendelersnorm van toepassing. Deze bepaling is dwingendrechtelijk van aard.
4.1
Omdat de schending van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een te hoog bedrag van verleende bijstand, was Baanbrekers verplicht om het recht op uitkering te herzien over de periode waarin kostendelersnorm van toepassing was. Dat eiseres grote financiële problemen heeft, is een omstandigheid die niet aan de orde kan komen in het kader van de herziening van een bijstandsuitkering.
5.
Conclusie
5.1
Het beroep zal ongegrond worden verklaard
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.