1.4.Bij besluit van 10 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat een deel van de verantwoorde zorg geen is zorg ingevolge de Algmene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Verder blijkt uit deze stukken dat appellant er niet voor heeft zorggedragen dat zijn zorgverlener niet meer dan 40 uur per week werkzaamheden voor hem verricht. Ook zijn er diverse administratieve gebreken. Afweging van de betrokken belangen heeft niet geleid tot wijziging van de vaststelling of terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij bestrijdt de aan het pgb verbonden verplichtingen te hebben geschonden. Uit de beschikbare stukken blijkt dat alle verantwoorde zorg AWBZ‑zorg is en dat de administratie van het pgb in orde is. Ten slotte mocht appellant erop vertrouwen dat de verantwoording van de besteding van het pgb zou worden goedgekeurd. Appellant heeft jarenlang op gelijke wijze verantwoording afgelegd en deze verantwoording is steeds goedgekeurd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.1.2.Ingevolge artikel 2.6.13, vijfde lid, aanhef en onder a en b, onder 1 en 3, van de Rsa wordt het pgb vastgesteld op de som van: 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto pgb, maar ten minste op € 250,- en ten hoogste op € 1.250,-, en het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto pgb, voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, en voor zover het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte uren niet afwijkt van het Arbeidstijdenbesluit dan wel artikel 2.6.9, eerst lid, aanhef en onder i.
4.1.3.Artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa verplicht de verzekerde het pgb uitsluitend te gebruiken voor de betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder j of k, en de betaling van bemiddelingskosten. Dit artikellid voegt daar onder i aan toe dat de verzekerde ervoor moet zorgdragen dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.
4.1.4.Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder j en k, van de Rsa, voor zover hier van belang, wordt in deze regeling onder persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer verstaan hetgeen het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA) daaronder verstaat.
4.1.5.Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het BzA omvat begeleiding activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. Het tweede lid bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, gericht zijn op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde. Het derde lid bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de verzekerde.
4.1.6.Uit de artikelen 2.6.3, eerste lid, 2.6.9, eerste lid, onder a, en 2.6.13, eerste lid, van de Rsa volgt dat het Zorgkantoor bij de beoordeling of de verzekerde het pgb heeft besteed aan AWBZ-zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onder j of k, van de Rsa niet alleen de geïndiceerde zorgfunctie(s) dient te betrekken, maar indien de aard van de ziekte, de aandoening of het gebrek daartoe aanleiding geeft, ook de beperkingen die tot de gestelde indicatie hebben geleid. Indien de budgethouder is geïndiceerd voor de zorgfunctie begeleiding zal deze beoordeling, gelet op artikel 6 van het BzA, mede gericht moeten zijn op de vraag of de geboden ondersteuning in dienst staat van (functioneel is aan) het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid van de verzekerde, als bedoeld in het tweede lid van dat artikel en of de verrichte activiteiten zijn aan te merken als vormen van ondersteuning genoemd in het derde lid. Dit betekent dat vormen van ondersteuning die in het algemeen als vrijetijdsbesteding plegen te worden verricht moeten worden aangemerkt als AWBZ-zorg indien deze activiteiten in dienst staan van de met de indicatie beoogde doelen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 29 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1337). Bij de beoordeling van de vraag of de verrichte activiteiten zijn aan te merken als zorg in de zin van artikel 6 van het BzA dient de bestuursrechter de uitleg die een zorgkantoor aan dit artikel geeft, vol te toetsen en zo nodig zijn uitleg in de plaats te stellen van die van het zorgkantoor (zie de uitspraken van de Raad van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4578 en 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1123).