In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, vertegenwoordigd door drs. J.Chr. Donkhorst, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de kosten van rechtsbijstand in het kader van een bezwaarprocedure niet te vergoeden. De minister had eerder vastgesteld dat appellante de bijverdiengrens had overschreden en had het te veel betaalde bedrag aan studiefinanciering teruggevorderd. In het bestreden besluit verklaarde de minister het bezwaar van appellante gegrond, maar wees hij de vergoeding van de kosten van de gemachtigde af, omdat deze niet als beroepsmatig verleende rechtsbijstand kon worden aangemerkt.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de kosten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking moesten komen. De Raad oordeelde dat de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand niet voldeed aan de criteria voor beroepsmatige rechtsbijstand, aangezien deze slechts incidenteel was verleend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten van de gemachtigde niet voor vergoeding in aanmerking komen op basis van de geldende wetgeving en rechtspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.