Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 23 november 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
de Inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van een Rijnvarende die in 2016 werkzaam was voor een Liechtensteinse werkgever. De belanghebbende, geboren in 1991 en met de Nederlandse nationaliteit, had een A1-verklaring ontvangen van de Liechtensteinse autoriteiten, die bevestigde dat de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving op hem van toepassing was. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.728, en had de vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen niet verleend. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de artikelen 6, 16 en 73 van de Toepassingsverordening geen rechtsgrond bieden voor de verrekening van de in Liechtenstein betaalde sociale premies met de Nederlandse premies volksverzekeringen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gevolgd moest worden, en dat de belastingrechter niet bevoegd was om dubbele heffingen te herstellen. De belanghebbende stelde ook dat het belastbare loon te hoog was vastgesteld, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur correct had gehandeld bij de vaststelling van het belastbare loon.
Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 23.386, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de regelgeving rondom sociale zekerheid en belastingheffing voor Rijnvarenden, en de noodzaak voor duidelijke rechtsgronden voor verrekening van buitenlandse premies.