Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 23 november 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
de Inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekerings- en premieplicht van een Rijnvarende, die in dienst was van een Liechtensteinse werkgever. De belanghebbende, geboren in 1984 en woonachtig in Nederland, had voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 46.518. De Inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende tegen deze aanslag ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Hof.
De kern van het geschil betrof de vraag of de belanghebbende voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 10 mei 2016 verzekerd en premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen, en of hij de in Liechtenstein betaalde sociale premies kon verrekenen met de Nederlandse premies. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende, op basis van een A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank, verzekerd was voor de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. De A1-verklaring was niet ingetrokken en diende als uitgangspunt voor de beoordeling van de premieplicht.
Het Hof concludeerde dat de artikelen van de Toepassingsverordening geen rechtsgrond boden voor de verrekening van de Liechtensteinse sociale premies met de Nederlandse premies. De belanghebbende had ook geen recht op aftrek van de in Liechtenstein betaalde sociale premies op zijn belastbare loon. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 46.339. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.