ECLI:NL:CRVB:2018:2461
Centrale Raad van Beroep
Herziening van bijstand en terugvordering in verband met kostendelersnorm
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellant in verband met de kostendelersnorm, die van toepassing is wanneer er meerdere personen op hetzelfde adres wonen. Appellant ontvangt sinds 24 januari 2000 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en heeft zijn meerderjarige dochter op 3 augustus 2015 bij het college gemeld voor bijstandsaanvraag. De dochter was sinds 24 juni 2015 ingeschreven op het uitkeringsadres van appellant. Het college heeft de bijstand van appellant herzien over de periode van 24 juni 2015 tot en met 31 augustus 2015, omdat de kostendelersnorm niet was toegepast. Appellant heeft niet gemeld dat zijn dochter bij hem inwoonde, wat volgens het college een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt. Het college heeft het teruggevorderde bedrag gebruteerd en verhoogd, wat appellant aanvecht in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De omstandigheden van appellant, waaronder zijn psychosociale problemen, zijn niet voldoende om de terugvordering te rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het college bevoegd was tot brutering van de terugvordering, omdat deze niet buiten toedoen van appellant is ontstaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.