In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 1 december 2020 over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 7 september 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De zaak is ontstaan na een onderzoek door de gemeente Capelle aan den IJssel, waaruit bleek dat appellante in de periode van 31 januari 2017 tot en met 13 november 2017 meerdere contante stortingen op haar bankrekening had ontvangen, zonder deze te melden bij het college. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
Appellante heeft tegen deze besluiten hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de stortingen leningen van haar vader betroffen en dat zij niet op de hoogte was van de meldingsplicht. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de bezwaren van appellante deels gegrond verklaard, maar het college heeft in hoger beroep volhard in zijn standpunt. De Raad heeft vastgesteld dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, wat gevolgen heeft voor haar recht op bijstand.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de herziening van de bijstand en de terugvordering over de periode van 1 december 2017 tot 1 januari 2018. De Raad heeft bepaald dat de kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot 1 december 2017 moeten worden teruggevorderd tot een bedrag van € 7.349,39. De opgelegde boete is bevestigd, omdat deze evenredig is aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van appellante.